| |
| |
| |
Tijdschriftenrevue
De Gids
139ste jrg., nr. 8, 1976
Van Gust Gils zijn er tien gedichten, waarvan enkele heel goede, en een wel spits, maar overigens niet zo denderend proza: ‘Als personages gaan denken’. S. Polet publiceert twee stukjes die elkaars complement zijn: ‘Het Stark’ en ‘Het Sensorium’: literaire omschrijvingen van twee tegengestelde werkelijkheidsvisies: een verstrakkende, dodende, en een levende, beweeglijke. Leo Ross leidt de publikatie in van een vergeten ‘Nerveuze vertelling’ van de ineens halfgeniale Jacob Israël de Haan. ‘Goethe en de Romantiek’ is een essay van Peter van Zonneveld.
| |
De Revisor
3de jrg., nr. 5, okt. 1976
Dit nummer belicht de problematiek van ‘De grote spraakverwarring’, de literaire vertaling, op heel gevarieerde manieren. Na twee voorbeelden van vertaling, P. Verstegen vertaalt Nabokov en James S. Holmes vertaalt Lucebert, volgt een heel boeiende serie: ‘Dichters vertalen dichters’. Zij kozen elk een gedicht dat zij bijzonder goed vonden en vertaalden dat naar het Nederlands, met daarbij commentaar over doelstellingen en problemen. De vertaling van ‘De Toverberg’ (Th. Mann) door Pé Hawinkels is nogal controversieel onthaald. A. Matthijsse, H. Hom en D.A. Kooiman hadden over die vertaling een kritisch gesprek met Hawinkels. J.S. Holmes legt uit welke moeilijkheden en keuzemogelijkheden zoal komen kijken bij de vertaling van bijv. een schijnbaar zo eenvoudig gedicht als ‘De moeder de vrouw’ van M. Nijhoff. D. Verspoor steekt hem daarna een handje toe en pleit in een volgend artikel voor literaire en culturele eruditie als basisvoorwaarde voor goede literaire vertalingen. Over een heel genuanceerd vergelijkend onderzoek van de vertaling van 700 woorden uit Malcolm Lowry's ‘Under the Volcano’, brengt P. Verstegen verslag uit: elke keuze wordt uitvoerig verantwoord. Ten slotte stelt B. Dijk enkele specimens van ‘Moderne Engelstalige poëzie uit in India’ in vertaling voor.
| |
Hollands Maandblad
18de jrg., nr. 349, dec. 1976
K. van het Reve introduceert de publikatie van ‘Dagboek geschreven in Vught’, notities van David Koker, die in de jaren '43-'44 als jood in het doorgangskamp van Vught gevangen zat en begin '45 omkwam. Weer Multatuli: Paul van 't Veer schrijft over de weinig bekende periode toen Douwes Dekker als gewestelijk secretaris in Menado werkte. Hij situeert daar het rij- | |
| |
pingsproces van Douwes Dekker tot Multatuli/Havelaar. Daarbij sluit de publikatie aan van een rapport van Douwes Dekker over het Indisch strafrecht. ‘Eros en Thanatos’ is een goed gedicht van Andreas Burnier. Anne Marie Baart schrijft een verhaaltje: ‘Een dag uit het leven van een jong dichter’.
| |
Maatstaf
24ste jrg., nrs. 10 en 11, okt. en nov. 1976
Zoals gewoonlijk in Maatstaf ook heel wat niet-literaire artikels, bijv. over de laatste Westromeinse keizer Romulus Augustus, en opstellen over buitenlandse literatuur. P. Krug stelt zo de Russische auteur Iwan Boenin voor. E. de Bruyn vertaalde erotische epigrammen van Martialis. ‘Kosmografie’ is een nogal goed vers van W. Steemers. Leo Maris stelt de Tsjechische lithograaf Vladimir Suchanek voor. Een deel van dit nummer is gewijd aan de figuur van de Nederlandse marxist Henk Sneevliet. Sal Santen situeert hem in de geschiedenis, en van H. Roland Holst werden enkele brieven aan Sneevliet en een lang In memoriam-gedicht opgenomen.
Het nummer van november opent met een gesprek van A. Korteweg en A. Zuiderent met de auteur J.M.A. Biesheuvel. Er zijn verzen van T. Trolsky en J. Waterman. F. Bastet brengt een nogal aanbiddend verslag uit van een bezoek aan Mario Praz. Arthur van Schendel staat, met de uitgave van zijn Verzameld Werk, plots weer in de belangstelling. In ‘Van Schendels noodlot’ verbindt Ch. Vergeer de noodlottige verwaarlozing van de auteur in de kritiek, met de noodlotsmotieven in zijn werk. Dezelfde auteur publiceert en commentarieert ‘De vroegste brieven van Arthur van Schendel’, en in ‘Portfolio’ worden foto's en documenten rond de auteur afgedrukt. Jeannette Markus schrijft twee prozafragmenten en Frans van Dooren stelt G. Leopardi en zijn geestelijk dagboek, ‘Zibaldone’, voor.
| |
Nieuw Vlaams Tijdschrift
29ste jrg., nrs. 6-7 en 8, juli-sept. en okt. 1976
Het dubbelnummer is helemaal gewijd aan Hugues C. Pernath, als ‘een daad van liefde, van liefde en gerechtigheid’, zoals H.F. Jespers het in zijn inleidend woord formuleert. De manier waarop hier hulde wordt gebracht aan de figuur van Pernath gaat van een serie aan hem opgedragen verzen tot een hoogst wetenschappelijke, isotopische en psychoanalytische lectuur van zijn teksten, door M. Adriaens, J. Gerits en F. Willaert. Daartussen liggen getuigenissen van vrienden over de eigenzinnige en eenzame, tragische mens Pernath (van o.m. Roger Binnemans, Michel Oukhow, F. Auwera, Robert Lowet de Wotrenge en Freddy de Vree). Meer ter zake zijn opstellen over de poëzie. Wilfried Adams bepaalt de bundel ‘Mijn gegeven woord’, via een syntactische benadering, als een ‘zeldzaam fascinerend evenwicht tussen uitspreken en onthullen’. H. Speliers speurt naar de ‘vermoedelijke poetica van H.C. Pernath’, die hij samenvat als ‘semantische vervreemding, syntactische twijfel en structuurwil’. ‘Schrijven en twijfelen’ is een anekdotisch-biografische benadering van zijn dichterschap, door H.F. Jespers. Ten slotte diepte Tony Rombouts een
| |
| |
10 jaar oud, maar nooit gepubliceerd interview met de dichter op, dat nogal verhelderend is. Toch wel een heel belangrijk nummer, als men tenminste vergeet zich te ergeren aan de wat pijnlijke mythevorming, die overal op de loer ligt.
Mythevorming is ook het hoofdingrediënt van ‘Dood in Bourgondië’, een fragment uit het inmiddels verschenen, meer zielige dan agressieve boek van Jef Geeraerts. Van de dichters in dit nummer 8 zijn vooral Mans Bayar en Ludwig Alene te onthouden. Herman Sabbe vervolgt zijn studie over ‘Literatuur en muziek verenigd in theorie en praktijk’. Martien de Jong begint aan een serie over de literaire kritiek in Vlaanderen en Nederland. Hij geeft goede karakteristieken van Vestdijk en Westerlinck, die hij samenbrengt als vertegenwoordigers van een naar synthese strevende, erudiete kritiek. In ‘Reflex’ schrijft W. Kusters aantekeningen bij ‘Kort Amerikaans’ van Wolkers, H.F. Jespers bespreekt poëzie van Jan Vanriet en W. Adams, en J.J. Wesselo romans van J. Bernlef, Chr. te Winkel en Ton van Reen.
| |
Ons Erfdeel
19de jrg., nr. 5, nov.-dec. 1976
R. van de Perre stelt de ‘Verzamelde Gedichten’ van A. Demedts voor. D. Ouwendijk is heel erg te spreken over de manier waarop F. Rademakers de Max Havelaar verfilmd heeft. Twee historische gedenkboeken worden voorgesteld en gecommentarieerd. Eén n.a.v. de Pacificatie van Gent, door Hans van der Hoeven, en dat bij het 550-jarig bestaan van de universiteit te Leuven, door H. de Ridder-Symoens. F.G. Droste publiceert een hoofdstuk uit zijn boek ‘Taal, Cultuur en Communicatie’: heel boeiende beschouwingen over taalgebruik en denkprocessen. H. Willaert neemt de lezer mee naar het Instrumentenmuseum te Brussel, dat 100 jaar bestaat. D. de Vin brengt uitvoerig verslag uit over het onlangs gehouden ‘Zesde colloquium neerlandicum’, de driejaarlijkse bijeenkomst van docenten Nederlands in het buitenland. In de literaire kroniek wordt werk van Chr. J. van Geel, S. van den Bremt, Van Doesburg, R. Verbeeck, J.M.A. Biesheuvel en D. Meijsing besproken.
| |
Poëziekrant
Oe jrg., nr. 01, sept.-okt. 1976
Toch wel een aardig, leesbaar, niet hoogdravend blad, die Poëziekrant. Aanbevolen aan alle jongelui, die - dichtend of niet - zich zo wat willen oriënteren in ons literaire wereldje. In dit nummer twee interviews: Willy Tibergien sprak met Walter Soethoudt heel informeel over zijn bedoelingen en problemen als uitgever. D. Billiet sprak met een nog erg onervaren Jotie T'Hooft. Laat die jongen toch gerust, en doen wat hij kan: gedichten schrijven. R.H. Vandendaele stelt de poëzie van E. Verpale voor en A. de Longie schrijft een beknopte karakteristiek van de poëzie van A. Roland Holst. De ‘Ingezonden gedichten’ zijn goed en minder goed. Verder informatie over prijzen, gebeurtenissen, uitgaven en tijdschriften.
| |
Tirade
20ste jrg., nr. 218, okt. 1976
Herman Verhaar vervolgt zijn ‘Aante- | |
| |
keningen over literatuurkritiek’. Hij antwoordt op enkele tegenwerpingen en misverstanden, en pleit voor een erkenning van literatuur als waardensysteem. Er is een cyclus nieuwe, heel goede gedichten van Rutger Kopland. Verzen van Louise M. Blits zijn niet onaardig. Bert Samson komt achter ‘Boormans ware aard’: hij trekt enkele toch wat strak geïnterpreteerde parallellen tussen de Elsschot-figuur Boorman en de duivel, de antichrist. Peter van Zonneveld schrijft over vampirisme in de romantiek. In zijn ‘Kroniek van het proza’ commentarieert J. Goedegebuure het eerste deel van Van Schendels ‘Verzameld Werk’. Aad Nuis neemt de ‘retorisch bevlogen’ poëzie van Jacques Hamelink in bescherming tegen belagers als R. Bloem en J. Bernlef.
| |
Vlaanderen
25ste jig., nr. 154, sept.-okt. 1976
Een feestnummer ter gelegenheid van de 70ste verjaardag van André Demedts, eredeken van het blad en van het C.V.K.V. Demedts is zelf present met een onuitgegeven novelle: ‘Acht dagen in juli’. Marcel Janssens bespreekt het proza. Hij gaat na hoe de romans a.h.w. een uitdijing zijn van de sententie of levenswijsheid als kleinste thematische en structurele eenheden, naar de ‘saga’ als historische kroniek van een familie, een volk. De poëzie wordt voorgesteld door A. van Wilderode en R. van de Perre. Een heleboel artikels zijn uitingen van vriendschap, halen anekdotes op of belichten de mens Demedts. J. Storme inventariseert zowat ‘De algemene culturele activiteit van André Demedts’. R. Verbeeck schrijft over zijn rol in ‘De Tijdstroom’. Een bio- en bibliografisch overzicht, door V. Arickx, rondt deze sympathieke hulde af. Helemaal daarbuiten wil ik nog even vermelden dat A. Smeets een tweede supplement publiceert bij zijn ‘Lexicon van de actuele kunst’. (Cf. ook nummer 151.)
| |
Yang
12de jrg., nr. 70-71, sept. 1976
De schilder Jan Burssens is vijftig jaar geworden. Daarom stelde D. van Ryssel voor Yang dit hulde-dubbelnummer samen. Zoals dat gaat in zo'n gevallen (zie ook Vlaanderen over A. Demedts) staan hier schouderklopjes, gedichten, kritische en analyserende opstellen naast elkaar. D. van Ryssel zelf zorgde voor een biografie, een lijst van tentoonstellingen, prijzen en een bibliografie. Een interessant procédé voor zo'n nummer is wel de bloemlezing uit kritieken, van Claus in 1949 tot nu: zowel de evolutie van Burssens als die van de kritiek komen erin tot uiting. Enkele recente opstellen, die verder gaan dan vriendschappelijke typering, wil ik apart vermelden: Jaak Fontier analyseert drie schilderijen. W. Elias schrijft over ‘het tragisch realisme’ van Burssens. J. Daele tracht het werk samen te brengen rond het trefwoord ‘vitalisme’, en Kris Lenaerts schrijft een boeiend portretinterview van de kunstenaar.
Hugo Brems
|
|