Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 121(1976)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 401] [p. 401] Dietsche Warande en Belfort 121ste jaargang nummer 6 juli-augustus 1976 Karel Jonckheere / Gedichten Augustus 1951 Zij staat te neuren in het zomerlicht over de wieg van Floris onze zoon. Ze weet nog niet dat daar een blinde ligt, van 't avontuur ons onverdiende loon. Dit kind is later zorg. Maar zij, zo lief behulpzaam voor haar broze prematuur en ook voor mij, haar oude maagdomdief, wie dooft de vreugde van haar teder vuur? Ik zal het doen. Maar zeg mij waar, wanneer, als wij alleen zijn, of met vrienden bij, of straks wanneer ik uit de duinen keer om ongezien te zijn als ik soms schrei? Leer mij meteen dan hoe men zoiets zegt. Of zegt men het in bed, stil maar beslist, als zij zich innig in uw armen legt en schuchter snikt dat zij het ook wel wist? [pagina 402] [p. 402] Op de wijze van meer dan een 't Is allemaal gezegd 't is allemaal gedaan zou ik niet beter doen dan rap naar huis te gaan? Ook daar is 't gauw gezegd ook daar is 't gauw gedaan er is geen kat in huis zelfs 't vuur is uitgegaan. Zoudt gij u gaan verdoen zoudt gij haar kop inslaan 't is alles gauw gezegd maar 't is niet gauw gedaan. En toen een week nadien haar slipper was voldaan wat hadt gij haar gezegd wat in mijn plaats gedaan? Zij heeft mij niets gezegd en ik heb niets gedaan tenzij bij haar in bed toen zij me liet begaan. Ik heb u niets gezegd toch hebt ge mij verstaan voor wie zijn smoel houdt is de liefde nooit gedaan. [pagina 403] [p. 403] Come back I. 't Wordt stilaan weer de tijd naar verzen te verhuizen, in loze spreuken ben ik wormig uitgewoond, mijn oude verten zal ik later wel eens pluizen en sprekersfratsen heb ik meer dan zat vertoond. Geef mij een naakte cel, een ruimte zonder ramen dat, als ik iets mocht zien, het rijst uit eigen licht, diep uit mijn iemandsland nog onbesmet met namen, onmondigheid die op een taal te wachten ligt. Misschien is het te laat en baatte niet mijn zwijgen, - wie ooit bij woorden sliep: voor immer verhoereerd, - of is die gave alleen in wijsheid weer te krijgen die u welsprekend maakt als gij de stilte eert? Hoe vind ik dan een stem, de mijne, de vertrouwde die niet van liegen wist als zij in zingen sprak, al maar naar klaarte zocht wanneer haar iets benauwde en zelden 't kloek verbond met eigen aard verbrak? Om 't even wat ik zeg en hoe: wordt nog geluisterd ook als uw strot niet beeft, ook als uw hart blijft slaan zoals het altijd sloeg? Mijn blik is niet verduisterd maar van zo menig vriend is 't woord mij voorgegaan. [pagina 404] [p. 404] II. Wat is het lang en roekeloos geleden sinds jaren schreef ik niet met zondagslicht over mijn toetsen en hun slaafs gezicht zo maar iets schrijven zonder reden zonder veel zin om woorden aan te kleden het speelse oog half op een rijm gericht los van bericht herinnering of plicht kortom wat moedertaal met lichte zeden. Moet ik weer vrezen als het avond wordt dat in de ernst van mijn gedragen jaren de glimlach van dit uur tot grijns verdort of mag de milde schemer mij bewaren in deze overmoed waar ik mij stort en dit gezwam als oude jeugd verklaren? Vorige Volgende