| |
| |
| |
Tijdschriftenrevue
De Revisor
3de jrg., nr. 1, febr. 1976
Tom van Deel heeft een uitgebreid, niet-anekdotisch gesprek met de boeiende auteur Gerrit Krol. Jan Fontijn schetst in een knap artikel de houding van de Nederlandse literatoren tegenover het fenomeen Wagner. Daarbij laat hij een fotografische reproduktie aansluiten van M. Emants' ‘Feuilleton uit Bayreuth’, een kranteverslag van de eerste Festspiele, nu 100 jaar geleden. G.A.M. Janssens tekent een literair portret van de Amerikaanse auteur Saul Bellow en Lolle Nauta schrijft een tekstimmanente interpretatie van More's ‘Utopia’. H. Beurskens leidt twee schetsen van R. Musil in. ‘Logica, etiketten en vlees’ is een bijzonder knap essay van de Engelse filosoof-essayist Stefan Themerson. Inderdaad in de trant van iemand als W.F. Hermans, maar dan veel beter. Anton Korteweg schrijft beschouwingen over de heersende sonnettenrage: of en hoe hard er moet en/of mag/kan gelachen worden. ‘Schrijven zonder naam’ is het derde deel van een literair-historische studie van Marita Mathijsen over Gerrit van de Linde: hoe hij pas laat tot de publikatie van zijn ‘Gedichten van den Schoolmeester’ kon besluiten. Gedichten van Habakuk II de Balker, Theo Jooren, T. van Deel, W. Busink.
| |
De Vlaamse Gids
60ste jrg., nr. 2, maart-april 1976
Een zo in stilte en aan stilte werkende schrijver als Claude van de Berge wordt in deze aflevering op de voorgrond geplaatst. Willem M. Roggeman heeft een gesprek met hem, dat een goede introductie is tot dit moeilijke, in alle opzichten eentonige oeuvre. Bij dat interview sluit een fragment aan uit een nieuwe roman: ‘Het geluid van het water’. Onder de titel ‘De wereld achter onze ogen’ duidt Hugo Bousset de belangrijkste motieven en constanten in het werk van Van de Berge aan: o.m. stilte, muziek, vlucht uit de werkelijkheid, mystieke openheid. Via een opvallende parallel met een prozatekst van A. Roland Holst karakteriseert De Wispelaere dit werk als wanhopig romantisch, ‘sirenisch’. Verder zijn er wat gedichten. Die van Hans van de Waarsenburg zijn goed. Jan Vercammen schrijft over de batikkunst van Lut Lenoir.
| |
Groot Vizier
2de jrg., nr. 4, dec. 1975, en 3de jrg., nr. 1, maart 1976
In het decembernummer wijdt Phil Cailliau een uitvoerige bespreking aan ‘Gangreen III’ van Jef Geeraerts, waarin hij de klemtoon legt op het therapeutisch aspect, de afbraak van de mythen van godsdienst, maatschappij, opvoeding e.d.
| |
| |
Er staan nogal veel volstrekt minderwaardige gedichten in dit nummer en ook twee goede verzen van L.M. van den Brande. Prof. R. Willemijns heeft wat informatie over ‘Vrijzinnigheid in Vlaanderen en aan de V.U.B.’ Sonja Callay en Eric Rinckhout hadden een interview met de dichter Joannes Marijnen, of is het de pastiche van een interview?
In het eerste nummer van de nieuwe jaargang geeft Dina van Berlaer informatie over de verschuivende klemtoon in het literatuuronderzoek van formalistische en structuralistische benadering naar studie van de relatie tussen literatuur en werkelijkheid. Jan Uyttendaele houdt het bij de eerste benaderingswijze met zijn ‘inleidende opmerkingen’ over ‘Moderne linguïstiek en literatuurstudie’. De gedichten in dit nummer zijn over het algemeen iets beter dan in het voorgaande. Vooral het werk van Hans Verstraeten en Ben Reynders valt gunstig op. Vermelden we tenslotte nog het nieuwe redactieadres: V.U.B. Tijdschrift Groot Vizier, p.a. Phil Cailliau. Fac. Letteren en Wijsbegeerte, Pleinlaan 2, 1050 Brussel.
| |
Hollands Maandblad
17de jrg., nr. 340, maart 1976
Wat de literatuur betreft, vinden we in dit nummer drie verhalen. Jan Siebelink vertelt over de tragische lotgevallen van een gefrustreerde leraar. ‘Duif’ is een wat magisch-realistisch verhaal van Nelleke Hovens Greve over een schuchter vrouwtje dat uiteindelijk haar ware bestemming vindt door te veranderen in een duif. ‘Geen druppel meer’ is een eenvoudig, met psychologisch doorzicht en humor geschreven verhaal over een alcoholist, door Judy van Emmerik. Enkele gedichten van Kees Winkler behoren niet tot zijn beste.
| |
Kreatief
9de jrg., nr. 5, dec. 1975
Twee prozastukjes van J.J. Wesselo zijn niet erg overtuigend. Ook ‘De koffer’, een verhaaltje van John Leurentop, ontgoochelt. Er zijn heel wat goede vertaalde gedichten, van Richard Brautigan (U.S.A.) en Aliza Barouch en David Avidon (Israël). Daarnaast een onnoemelijk aantal Nederlandse dichters, waarvan Frank de Crits de raarste, R.J. van de Maele de meeste, W. Verhegghe de langste, W. Kusters de beste en M.J.G. de Jong de kortste gedichten schrijft. L. Deflo is erg opgetogen over ‘Gangreen III’. R. Jooris publiceert een ‘Plastisch Logboek: aantekeningen - bedenkingen - notities - standpunten - invallen i.v.m. beeldende kunst’. Interessante lectuur. Ten slotte nog een hele reeks recensies van recent werk.
| |
Revolver
7de jrg., nr. 2, febr. 1976
Gerd Segers en Jan Vanriet presenteren ‘het vorstelijk Herman de Coninck interview’ naar aanleiding van het verschijnen van zijn nieuwe bundel ‘Zolang er sneeuw ligt’. Verder in dit nu op plus minus kranteformaat uitgegeven nummer enkele recensies van tentoonstellingen (van de Japanse Keiko Yoshida en de groepstentoonstelling W. Pas, Bervoets, Goossens en Cox). Jan Vanriet schrijft met veel enthousiasme over de poëzie van Patrick Conrad in ‘Continental Hotel’. Er zijn mooie foto's van Karel Fonteyne.
| |
| |
| |
Maatstaf
24ste jrg., nr. 2, febr. 1976
Robert Lemm ontluistert enkele mythen in het domein van de Spaanse literatuur. In ‘De liefdesbrieven van Pablo Neruda’ corrigeert hij het beeld van de geidealiseerde Neruda met karaktertrekken als slimheid, ijdelheid, egoïsme. In ‘De dood van Federico Garcia Lorca’ breekt hij het beeld af van de martelaar voor sociale rechtvaardigheid, door te wijzen op Lorca's politieke naïviteit. Tegelijk suggereert hij dat zijn dood mede verklaard kan worden door de wraak vanuit het homoseksuele milieu. In ‘Dichterlijk elftal’ schrijft Jan Kal sonnetten voor en tegen evenveel collega's. Julien Piraña vervolgt zijn ‘Afrika-dagboek’ en Ed Schilders schrijft een stukje over de Amerikaanse zgn. ‘Hollywood novel’, ondergenre van de ‘tough guy novel’. Portfolio stelt de kunstenaars Aline en Cyril Vassiljew voor. Bernard Roder is ‘Jarig op een Groene Plee’ en schrijft dienaangaande een sonnettencyclus. Patricia Vandamme publiceert Parijse notities over het artistieke en andere leven aldaar. ‘Mijn vader’ is een verhaaltje van Ben van der Velden.
| |
Nieuwe Stemmen
32ste jrg., nr. 3, febr.-maart 1976
Roel Houwink, auteur van ‘Het Raadsel Achterberg’, publiceert fragmenten uit een nieuw Achterberg-boek, ‘Bij wijze van Spreken’, dat hoofdzakelijk commentaren op individuele gedichten zal bevatten. De poëzie in dit nummer is nogal goed, soms niet vrij van beeldclichés, maar altijd leesbaar: van Hilde van den Kieboom, Albert de Longie, Nicole Doise en Roger Serras. Albert de Longie ziet het ook niet zo goed meer zitten vanachter die berg te recenseren dichtbundels: niet minder dan 18 dichtbundels bespreekt hij in zijn ‘Poëziespiegel’. Mocht dat ooit nodig zijn, dan mag hem veel vergeven worden.
| |
Trap
2de jrg., nr. 4 (nr. 8), febr. 1976
Nieuw in dit nummer is het omslag, een (heel lelijke) zeefdruk van Anton Boekee. Verder beperkt het blad zich tot zijn gewone bijdragen: toespraken ter gelegenheid van de voorstelling van nieuwe dichtbundels of de vernissage van tentoonstellingen. Het wordt bijna een soort prospectus van uitgeverij Contramine. Maris Bayar stelt haar eigen werk, ‘Als Maris Dante zoent’, voor. Erik van Ruysbeek leidt de jonge dichter Christian-Adolphe Wauters in. Tony Rombouts heeft het over lino's en tekeningen van Eddy Ausloos. Verder een goed gedicht van W. Adams en meer maar minder werk van Paul Pandira.
| |
NVT
29ste jrg., nrs. 1 en 2, jan. en febr. 1976
Vier prozateksten in het januarinummer. ‘De vreemde vreemdeling’ is een vreemd verhaal van Alijd Brink. Geert van Beek toont zich weer een krachtig en ontroerend verteller met ‘Het deemoedige lichaam’. Willy Roggeman schrijft fascinerend en zeer intelligent in ‘Textus twee’. ‘Zoü, een mythe’ is een nogal artificiële geschiedenis door Jan Clement. De dichters ontgoochelen wat, al zijn ze dan ook weer niet echt slecht: Gie Laenen, A. Gelderblom, W. van Craen en R. Devriendt. Alexander van
| |
| |
Grevenstein schrijft over ‘De organisatie van de beweging in het werk van Paul Klee’. In ‘Reflex’ reflecteert G. Adé over ‘arbeidersbeweging en letterkunde’ n.a.v. twee publikaties daarover. L. Macken signaleert overeenkomst tussen ‘De kleine Johannes’ van F. van Eeden en ‘Alice in Wonderland’. Robberechts en De Wispelaere vechten hun misverstand over ‘Het Boerdam-experiment’ verder uit. Ze zullen wel gelijk hebben.
Het nummer van februari opent met een tekst van P. de Wispelaere, ‘Een dag op het land’, helemaal in de lijn van zijn vroeger werk: belevenissen, beschouwingen, commentaren, lectuurreminiscenties ineen. Twee andere prozateksten zijn niet zo overtuigend: ‘Vluchten’ van Johan de Wit, en ‘De leguaan’ van Huub Beurskens. Ook de poëzie in dit nummer is nogal aan de zwakke kant. Na het speciale Van der Hoeven-nummer van Radar, brengt Paul de Vree nu ook hier het werk van die heel aparte dichter onder de aandacht. E. Popo publiceert een essay over de artistieke en menselijke relaties tussen de componist Robert Schumann en de dichter Heinrich Heine. In ‘Reflex’ beschouwingen van G. Adé over de mogelijkheid en onmogelijkheid van uitspraken over literatuur; dagboekfragmenten van D. Robberechts en poëzierecensies van H.-F. Jespers.
| |
Slib
2de jrg., nr. 1, maart 1976
Slib ‘probeert wat informatie te geven over het kunstgebeuren in de zuidwesthoek van Nederland’. Het is een tweemaandelijks, heel eenvoudig en smaakvol uitgegeven blad. Abonnement 16 gulden. Redactie p.a. Provinciale bibliotheek Zeeland, Abdij 9, Middelburg. Van die informatie is in dit nummer niet veel te merken: er staan uitsluitend creatieve teksten in. Heel goed is de cyclus terzinen van J.C. van Schagen: ‘Zeeuwse neveling’. Van de dichters vallen verder vooral R.J. van de Maele en L.M. van den Brande te vermelden. Gedichten van P. de Quelery, Nel de Roo, M. Leenhouwers en B. Willems zijn eerder matig. Goed is dan weer een proza van Teun de Lange: Borssele. 23000 j. voor NU na 23.000 j.’, drie imaginaire momentopnamen van een zelfde plek met telkens 23.000 j. verschil.
| |
Poeziekrant
jrg. 00, nr. 05, jan.-febr. 1976
Een nieuw ‘tweemaandelijks tijdschrift’, onder redactie van Willy Tibergien, Daniel Billiet en Rudolf H. Vandendaele. Redactie-adres: Stropstraat 181, 9000 Gent. Een abonnement kost 100 fr.
Het gekke van dit eerste nummer is dat het niet nr. 1 is van de 1ste jaargang, maar het op-4-na-laatste van de 0-de jaargang: een soort voorbereidende, zich inrijdende jaargang. Het blad is verzorgd uitgegeven (in een lay-out van Jan Goes) op kranteformaat, en wil uitgroeien tot ‘een promotiekrant én voor de dichter én voor de uitgever van poëzie in Noord en Zuid’. Heel wat neoromantiek in deze aflevering: een mooie poëziecyclus van Daniel Billiet: ‘Want de weemoed weeft met web en vloek’. Nog eens Billiet presenteert en recenseert dichtbundels van Roger Serras, Luuk Gruwez en Hans van de Waarsenburg. Daarnaast wat ingezonden gedichten, poëtische nieuwsjes en een biobibliografisch portretje van Thomas Triphon. Afwachten maar, evenwel niet zonder gegronde hoop.
| |
| |
| |
Ons erfdeel
19de jrg., nr. 1, jan.-febr. 1976
‘Maakt de overheid werk van de kulturele integratie nederland-vlaanderen?’ is de titel van een artikel door Jozef Deleu. Na alle fraaie betogen en voornemens eist hij nu concrete initiatieven en resultaten. H. van der Hoeven schrijft een overzicht van ‘Dertig jaar Noordnederlandse geschiedschrijving’. Jan Deloof heeft het over ‘Honderd jaar Afrikaans’, een jubileum dat hier door de politieke toestand in Zuid-Afrika niet met onverdeeld plezier gevierd kan worden. Over twee regionale bewegingen in Frankrijk: Oksitanië en Bretagne, schrijft Stefaan Renard. José Boyens stelt de sculpturen voor van Theresia van der Pant en Marcel Duchateau belicht het werk van schilder Gilbert Decock, ontwerper van een constructief universum. In ‘5 jaar Vlaamse filmproduktie (1970-1975)’ kan Wim de Poorter weinig goeds ontdekken. Hij ergert zich vooral aan de rage van verfilming van literair werk.
| |
Restant
4de jrg., nr. 5-6, jan. 1976
H. Speliers vervolgt zijn essay ‘Het metaforische denken. Een poging tot poëtika’. Boeiende lectuur, waarin Speliers probeert een eigen intuïtieve poetica te funderen in en te verbinden met recente inzichten in de menswetenschappen. Frank Coppieters brengt een soort inventaris van ‘Bewustmakend theater in Nederland en Vlaanderen’: informatie over groepen en initiatieven als Mickery, Proka, Proloog, GL Twee, De Nieuwe Scène, Het Trojaanse Paard e.d. Luk de Vos reageert op twee bijdragen in vorige nummers, nl. op het artikel van F. Cromphout over utopieën en op de analyse van een gedicht van Lucebert door J. Uyttendaele: hij heeft heel veel moeilijke woorden nodig om daarover toch enkele zinnige dingen te zeggen. Twee goede prozastukjes van E. Verpale en goede poëzie van Luuk Gruwez en H. Speliers.
| |
Tirade
20ste jrg., nrs. 211 en 212, jan. en febr. 1976
‘Vijf brieven van Alexander Cohen’ aan Pamela Nieuwenhuis worden, met uitvoerige opheldering van realia, in nr. 211 gepubliceerd door E. Kummer en R. Spoor. ‘Introspectie’ is een goed gedicht van J.C. van Schagen. Ook poëzie van T. Graftdijk en G.J. Resink is aantrekkelijk. Jaap Goedegebuure schrijft over ‘Couperus en de traditie’. Het is een poging om ‘De berg van licht’ te herwaarderen tegen de achtergrond van verwante werken uit vnl. het Franse fin-de-siècle decadentisme.
Ook het februarinummer opent met de publikatie van een reeks brieven, nu van auteur, schoolmeester, pedagoog Theo Thijssen aan zijn vriend en uitgever C.A.J. van Dishoeck. H.G.M. Prick leidt een opstel van L. van Deyssel over verzen van Jan van Nijlen in. N. Scheepmaker publiceert ‘Tien stellingen’ om enkele gangbare meningen over de USSR, marxisme en vrijheid te ridiculiseren. ‘Een beetje oorlog’ is een stuk van R. Nieuwenhuys over herinneringen aan de oorlog op Java. Van K. Schippers zijn er ‘Vijf gedichten’ en Kees Helsloot gaat met onwaarschijnlijk geweld tekeer tegen het werk van Bernlef.
| |
| |
| |
Varia
- In Kultuurleven (4de jrg., nr. 2, febr. 1976) besteedt J.J. Wesselo zijn romankroniek aan een uitvoerige analyse van twee recente werken van Marc Insingel: ‘Dat wil zeggen’ en ‘Wanneer een Dame een Heer de Hand drukt...’
In het nummer 3 (maart-april) schrijft E. van Itterbeek over ‘Literatuur en politiek’. Hij trekt o.m. een interessante parallel tussen recente opvattingen over de politieke implicaties van literatuur en creativiteit en anderzijds beschouwingen uit de politieke theologie.
- De Gids (139ste jrg., nr. 1/2; 1976) bevat een hele serie opstellen over de staat en de staatstheorie. Gastredacteur is Herman van Gunsteren.
- Vlaanderen (nr. 150, jan.-febr. 1976) herdenkt Albert Dusar, Limburgs cultureel voorman, initiatiefnemer en begeleider van de meest uiteenlopende artistieke en culturele gebeurtenissen in Limburg.
- Jan de Piere publiceert in Spiegel der Letteren (17de jrg., nr. 3, 1975) een interessante studie over ‘Het lot bij Achterberg’. K. Porteman schrijft ‘Miscellanea emblematica’, beschouwingen over de emblemataliteratuur.
- In de Verslagen en Mededelingen der K.A. voor Nederlandse Taal- en Letterkunde (1975, afl. 2) vertelt P. Lebeau anekdoten over auteurs die hij gekend heeft of ontmoet, o.m. P. de Mont, J. Muls, W. Elsschot, E. Claes. M. Hoebeke schrijft over de minder bekende roman ‘De Twee Goddelozen’ van P.F. van Kerckhoven.
- Appel doet een ‘appèl aan Publiek en Produktieve Elementen in de Literatuur’. Appel verschijnt éénmaal per trimester, onder auspiciën van het Stadsbestuur en de Culturele Raad van Sint-Truiden. Drie nummers kosten 100 fr. Het redactieadres is Hasseltsesteenweg 73, 3800 Sint-Truiden. Dit is nummer 1, maar van nummer 2 kreeg ik liever ook wat tussen bladzijde 3 en blz. 33 staat.
- Het laatste nummer van de 10de jaargang (nr. 4, winter 1975) van de VWS-Cahiers geeft een overzicht van de laureaten van de Westvlaamse en interprovinciale prijzen voor letterkunde 1950-1975. Van elke auteur (van Walter Vanbeselaere tot Mariette Vanhaelewijn) een gebloemleesd fragment, een biografische schets en bibliografie. K. Porteman stelde het eerste nummer van de nieuwe jaargang samen, over de 17de-eeuwse Ardooise kruidenier en liedboekdichter Pieter Cauwe.
Hugo Brems
|
|