| |
| |
| |
Tijdschriftenrevue
De Gids
138ste jrg., nr. 7-8, 1975
Veel algemeen-culturele artikelen. George Huppert schrijft onder de titel ‘Divinatio et eruditio’ kritische beschouwingen over de geschiedenisopvatting van Foucault. Een beetje in dezelfde sfeer liggen opstellen van F.E. Frenkel en Maarten 't Hart. De eerste heeft het over ‘Homofilie en homofobie’, de andere over ‘Incest-vermijding’ bij mens en dier. Over mens en dier gaat ook een stukje van A. de Froe: ‘Dier en mens: zwijger en prater’. Dezelfde De Froe, afscheidnemend rector magnificus van de Universiteit van Amsterdam, spreekt met R. Geel over problemen van de universiteit. Van hem is er zelfs nog een vers ook: ‘Ontmoeting in de wandelgangen’. Gedichten ook van Gust Gils - bijzonder cynische uitspraken - en van B. Laseur. J. Hamelink schrijft zeer mooi poëtisch proza: ‘Orarok’. Dan nog een verhaal van R. Geel, ‘De rivier, grijs en vuil’, een confrontatie met zijn verleden.
| |
De Vlaamse Gids
59ste jrg., nr. 5, sept.-okt. 1975
W.M. Roggeman heeft een gesprek met Andreas Burnier, een van de boeiendste figuren, vooral als essayiste, van onze hedendaagse letterkunde. Een van haar essays wordt opgenomen: ‘Enid Starkie en de gedoemde dichters’. Een lezing over de beroemde Baudelaire- en Rimbaud-biografieën van E. Starkie. A. Burnier opent interessante perspectieven op de relatie van het poète-mauditfenomeen met de onderdrukking van het vrouwelijke, Eros-element in de samenleving. Pierre H. Dubois en Hugo Bousset geven elk hun kritische kijk op het literaire werk van A. Burnier. Dan zijn er nog verzen van Marc Bruynseraede en Nic van Bruggen.
| |
Groot Vizier
2de jrg., nr. 2-3, juni-sept. 1975
Nederland heeft Habakuk II de Balker, wij hebben nu toch Barcas II van Hamilcar (Phil Cailliau), hoofdredacteur van dit blad, auteur van woordrijke verzen en steller van een opstel ‘Bevelsverschijnselen in de omgangstaal en in de taal van een literair werk’. Enkele taalkundige artikels worden gevolgd door poëzie. Vooral Etienne Haenen, met erg balorige, wilde verzen, valt op. In gunstiger zin doet hetzelfde Bart de Vries met een goed geconstrueerde cyclus over de relativiteit van de ‘waarheid’. Enkele poëziebesprekingen en een tijdschriftenrubriek.
| |
| |
| |
Maatstaf
23ste jrg., nrs. 8-9 en 10, aug.-sept. en okt. 1975
In het dubbelnummer bespreekt Ch. Vergeer de huidige Nietzsche-golf in de Parijse filosofische milieus. ‘De demonstratie’ is een zeer boeiend geschreven, maar uiteindelijk nogal verwaterend verhaal van F.B. Holtz. F. Harmsen van Beek publiceert een gekke ‘Dialoog uit een verhaal’. Eerder flauw is ‘Afrika-dagboek’ van Julian Pirans, en uitzonderlijk rommelig ‘Stampende mussen’ van Henk Romijn Meijer. Veel blijft er al niet over om enthousiast over te zijn: Ed Schilders neemt op losse gronden aan dat ‘De vreemdeling’ van Camus in feite een variante zou zijn van de Amerikaanse hard-boiled-roman van James M. Cain: ‘De postbode belt altijd tweemaal’ en C. Schepel bespreekt recente publikaties over China. Misschien zit er dan iets interessants bij de poëzie? Wel ja! Er zijn interessante gedichten van een Chinees, Lu You (1125-1210), bijgenaamd de Vrijgevochten Grijsaard. De vertalingen zijn van G.L. Koster. Ook een reeks erotische verzen van Engel Piccardt is hier en daar pikant. In ‘Portfolio’ stelt Arie van den Berg prenten voor rond het thema ‘Muizenissen’. Daarrond schrijft hij een aardige tekst, waarin hij de meest uiteenlopende dingen over muizen, muizevallen enz. met elkaar verbindt.
In nr. 10 schrijft J.H.W. Veenstra beschouwingen over Het Parool, waaraan hij een tijd als redacteur verbonden was. Koen Koch schrijft ‘Iets over woordgebruik in de politiek’; vooral misbruik dan. Albert Vigoleis Thelen vervolgt zijn verhaal ‘Grenzstein der Freiheit’ en M. Schouten schrijft een nogal doelloos verhaal over een vaag soort revolutionair: ‘Gansch het raderwerk’. De poëzie gaat helemaal de kneuterig-romantisch-ironische of de al even kneuterige briljant-intellectualistische toer op in werk van R.A. Basart, J.P. Guépin en Th. Wieringa. C. Buddingh' praat een lang gedicht aan mekaar. Martin Hart bespreekt het werk van Theodor Fontane en I. van der Poel heeft het over de bundel van Mallarmé, ‘Graf voor Anatole’, en de Nederlandse vertaling daarvan door Rein Bloem. In ‘Portfolio’ stelt J. Sillevis de 19de-eeuwse lithograaf J.D. Harding voor.
| |
Mandragora
3de jrg., nr. 3, sept. 1975
Sterk op de werkelijkheid geënt is ‘Aardappelen’, een verhaal van F. Handtpoorter, over de mislukte aardappeloogst van vorige, verzopen herfst. Fijnbesnaarde verzen schrijft Johanna Kruit. Overigens zijn ook de verzen van R.J. van de Maele, D. Hilven, J. Roufie en W. Nimmegeers de moeite waard. ‘Ontmoeting’ is een zwakke prozaschets van W. Giraldo. Car Flanders schrijft een serie poëzierecensies: geen goed woord heeft hij over voor Gerrit Achterland en de uitgaven van zijn onlangs opgerichte uitgeverij De Backer-Achterland. Car Flanders en W. Giraldo commentariëren actualiteiten van film en plastische kunst.
| |
Nieuw Vlaams Tijdschrift
28ste jrg., nr. 7, sept. 1975
‘De astronoom’ is weer een verhaal van
| |
| |
M. Mok, dat in zijn natuurevocaties magisch-realistisch aandoet. ‘Prisma's en sinaasappels’ noemt Huub Beurskens een korte beschouwing over poëzie als uitnodiging tot dialoog. Hij steunt daarbij op uitspraken van G. Benn, die ook uitvoerig ter sprake komt in het knappe proza van Willy Roggeman, ‘De goddelijke hagedisjes’. Hij heeft het daar o.m. ook over Kafka en Nietzsche: interessante, intelligente beschouwingen. ‘Striptease’, een ‘hoorspeltekst’ van Mark Insingel, zoekt nu zijn spiegeleffecten op het niveau van structuur en thematiek. Niet bijster overtuigend. Leonard Nolens publiceert vijftien bijzonder goede gedichten uit zijn inmiddels verschenen bundel Twee vormen van zwijgen. Bedoeling, zin en effect van ‘Persoonlike voornaamwoorden’, een gedichtencyclus van Jean Deman, ontsnappen mij heelend-al. Drie bijdragen ‘In memoriam Hugues C. Pernath’: een proza-mijmering van H.F. Jespers en verzen van W. Haesaert en L.P.C. Maes. Daniël Robberechts publiceert nog dagboekfragmenten.
| |
Noodrem
nr. 2, juli-aug. 1975
Een ‘tweemaandelijks tijdschrift’ onder redactie van Geert de Smet, Konstantinopelstraat 6, 8510 Marke. Meer informatie (abonnementsprijs e.d.) kon ik in dit nummer, helaas!, niet vinden.
De bedoeling zal weer wel goed, zo niet opperbest zijn, maar het resultaat is erg pover. Puberachtige versjes en dito prozatekstjes. Wel gewaardigt de grote Leopold M. van den Brande zich aan het blad mee te werken om ‘het tijdschrift een zeker aanvaardbaar en leesbaar karakter te geven’. Het enige wat hier te wensen valt is beterschap of een pijnloos verscheiden.
| |
Ons Erfdeel
18de jr., nr. 5, nov.-dec. 1975
In een voorgaande aflevering verscheen een artikel over Surinaamse schrijvers en het Nederlands. Nu heeft A.J. Vervoorn het over ‘Antilliaanse schrijvers en het Nederlands’. S. Schepers klaagt nog maar eens de monumentenzorg in België aan en H. Sabbe houdt niet op ‘De malaise van de nieuwe muziek in Vlaanderen’ aan te klagen. K. Franssens beschrijft de huidige moeilijkheden van een ‘Vlaming in Zaïre’. G.M. Mesland confronteert de poëzie van J.A. dèr Mouw met de symbolistische schilderkunst, vnl. die van W.A. van Konijnenburg. F.R. Gilfillan stelt de Zuidafrikaanse dichter S.V. Petersen voor. Enkele van zijn gedichten worden opgenomen. In ‘Functies van tekst en lektuur’ verdedigt Marcel Janssens enkele stellingnamen i.v.m. het functioneren van literaire en andere teksten voor diverse soorten lezers. Zoals gewoonlijk weer een zeer rijke culturele kroniek met o.m. bijdragen over S. Polet, F.C. Terborgh, G. Gezelle, Pol Mara, de toondichter Jef van Durme, de verfilming van ‘De dood van een non’, enz.
| |
Tirade
19de jrg., nr. 208, okt. 1975
‘Happy days’ is een verhaal van F. Springer. Veel beter is ‘Het Varken’, weer een geschiedenis van R.J. Peskens over de exploten van zijn moeder. Er is zeer verschillende poëzie in dit nummer: van de zeer bezonken indringende verzen van A. Roland Holst tot de vernuftige
| |
| |
spelletjes van K. Schippers, en van de zeer sfeervolle, beeldrijke poëzie van Cola Debrot tot de verrassende notities van Kees Winkler. Van A. Roland Holst zijn er ook enkele min of meer satirische prozafragmentjes. Dirk de Vries geeft nog maar eens een visie op het ontslag van Multatuli te Lebak.
| |
't Kofschip - Zonder Meer
3de jrg., nr. 3-4, sept. 1975
Na de rubriek ‘Lezers schrijven’ geeft Norbert du Mongh een overzicht van de evolutie van de literaire staatsprijzen in ons land. Leo van der Linden publiceert het tweede deel van een vervolgverhaal, ‘Het beest’. Eva Zielepoot brengt een ludiek verslag over de uitreiking van de ‘INI powezieprijs 1975’ aan Ignaas Veys. Eén van de bekroonde gedichten wordt opgenomen. Gerd de Ley begint met de publikatie van overbodige dagboekfragmenten. ‘Een doordeweekse ochtend’ is een doordeweeks verhaaltje van Jan Biezen en een prozafragment van W. van Craen is al niet veel beter. Het beste proza in dit nummer is een SF-verhaal van Bob van Laerhoven, in een Engelse vertaling van Les S. Cornwell. De poëzierubriek staat ‘in het teken van het jaar van de vrouw’, met gedichten van Clara Haesaert, Christel van Beeck, Eva Zielepoot, An van Gool, Nadine Elen, Alice van Meirvenne, Anne Crivits, Anne Dellart, Betty de Belder, Patricia de Martelaere, Johanna Kruit en Gerrit Achterland, die zich sinds zijn bundel Clitoris in dit gezelschap wel thuis moet voelen. Phil Cailliau bespreekt de ‘Konfrontaties’ van J.F. Vogelaar en G. Achterland slaagt er nogmaals in zijn hele rubriek ‘Roddelpraat’ vol te (b)roddelen. Volgt een hele serie boekbesprekingen, een filmrubriek, iets over toneel, ballet en plastische kunst. Ten slotte geeft Anne Crivits commentaar bij inzendingen van ‘Jong talent’.
| |
Yang
11de jrg., nr. 62-63-64, okt. 1975
In 1974 werd de Yang-prijs toegekend aan Willy Spillebeen voor ‘Drie x drempelvrees’. Een eerste afdeling van dit nummer is daarom aan Spillebeen gewijd. L. Deflo bespreekt het bekroonde werk, waarna L. Haeck een overzicht geeft van de voornaamste motieven in zijn proza. Van Spillebeen zelf worden twee fragmenten opgenomen uit een nieuwe roman, ‘De vossenjacht’. Een interview van G. Durnez met Spillebeen wordt gevolgd door een opstel van C. Schouwenaars over ‘De poëtische keerkring van Willy Spillebeen’. Enkele gedichten en een zeer volledige bibliografie ronden deze afdeling af.
Daniël van Ryssel publiceert een serie poëtische collages uit de bundel ‘Gazettenpraat’. John Verstraete publiceert knappe satirische fragmenten uit de roman ‘Maria - een vrouw van deze tijd’. J.E. Daele stelt de jonge schilder/etser Enk de Kramer voor. Twee gedichten van Luuk Gruwez zijn heel mooi, heel geraffineerd, heel wat beter dan de andere poëzie, van A. Gautier, J. Lievens, J.C. Pieters, L. de Leu en R. van Hekken. Op verzoek van D. van Ryssel stuurden enkele dichters (R. Verbeeck, E. van Ruysbeek, L. Stassaert, G. Mandelinck, N. van Bruggen, L. Nolens) hun beste gedicht, met commentaar. Een andere enquête is die van D. Billiet, die de vrouwelijke auteurs aan het woord laat om hun mening te zeggen over de
| |
| |
eventuele discriminatie, waarvan zij ‘de prooi’ zouden zijn. Ten slotte schrijft J. Vangansbeke weer een zeer leesbare ‘Kroniek der keerzijde’.
| |
Varia
- In nr. 56 (10de jrg., nr. 3, herfst 1975) van VWS-Cahiers stelt Roger Arteel de toneelauteur Jos Janssen voor.
- Kultuurleven (42ste jrg., nr. 8, okt. 1975) brengt een dossier over ‘Meer welzijn door emancipatie van de vrouw’. J.J. Wesselo begint een kroniek over de Nederlandse (vnl. Vlaamse) roman.
- Nieuwe Stemmen (31ste jrg., nr. 8, sept. 1975) brengt, naast een essay van B. Kahane over Ch. Baudelaire, hoofdzakelijk goede gedichten van P. Aerts, L.M. van den Brande en R. Goswin.
Hugo Brems
|
|