| |
| |
| |
Tijdschriftenrevue
De Periscoop
25ste jrg., nrs. 8 en 9-10, juni en juli-aug. 1975
In het juni-nummer schrijft A. Demedts zeer waarderend over de poëzie van W. Spillebeen. In het nr. 9-10 heeft hij het over de roman ‘Dharma tuig’ van Jack Kerouac. Verder de gewone informatieve rubrieken over poëzie, roman, film, tentoonstellingen e.d. Em. Janssen schrijft bedenkingen bij de studie van H. Gaus over ‘Pers, kerk en geschreven fictie’ in de 19de eeuw. In het juli-augustusnummer heeft Roger Geerts het over ‘Anton van Wilderode, Vergilius redivivus’ en José de Poortere brengt verslag uit over de ‘Nacht van de poëzie’ in Amsterdam.
| |
De Vlaamse Gids
59ste jrg., nr. 4, juli-aug. 1975
Karel Jonckheere schrijft een in memoriam Hugues C. Pernath. Monica van Paemel heeft een gesprek met Simone Dubois over de boeiende 18de-eeuwse Isabelle van Zuylen. Van de creatieve bijdragen kan weinig ons bekoren, al zijn er enkele goede limericks van Maurice D'Haese en redelijk werk van Arie Gelderblom. ‘Wanneer een Dame een Heer de Hand drukt....’ is nieuw proza van Mark Insingel. M. van der Bruggen noteerde reacties van theaterdirecteurs op het recente theaterdecreet.
| |
Heibel
10de jrg., nr. 2, 1975
‘Het helle zonlicht heeft een beetje zijn ogen doen tranen’ is de titel van een proza waarin Leo Pleysier een zelfde anekdote achtereenvolgens in drie verschillende toonaarden vertelt. Ander proza, van Guy van Hoof en Jan Backx, heeft weinig om het lijf. Hetzelfde geldt voor de meeste gedichten, met uitzondering dan van Frank van Herendael en Miel Vanstreels. Ook een lang verhalend gedicht van Jan van den Weghe, ‘De dood van Che Guevara’, kan niet overtuigen. Dezelfde auteur publiceert het 3de deel van zijn essay over ‘Aspekten van het kreatief proces’: o.m. de invloed van drugs, de finaliteit van de kreativiteit, de rol van het bewustzijn. Marc Verdonck schrijft een genuanceerd oordeel over Cyriel Verschaeve, Dries Janssen heeft weer allerlei merkwaardigs aangestreept en Frans Depeuter maakt bekwaam en terecht het Knack-interview van Jef Geeraerts met Hugo Claus belachelijk.
| |
Hollands Maandblad
17de jrg., nr. 331-332, juni-juli 1975
‘Ecoute ma chanson’ is een knap verhaal van J.J. Peereboom over de liefdesperikelen van de personages uit een imaginair Frans chanson. Kortverhalen zijn er in dit nummer te over, zij het niet
| |
| |
allemaal van gelijke kwaliteit. Zo is ‘Wang Tsjoeng’ een ontgoochelend langdradig verhaal van J.M.A. Biesheuvel. Evenmin om te onthouden is een verhaal van Guus Kuijper. Beter is ‘Mijn zuster’, een gekkengeschiedenis door Judy van Emmerick, ‘De lifter’ van Bernard J. Sijtsma en ‘Temp’ van Josje D'Haens, over een verblijf in een ziekenhuis. Wel allemaal erg pietepeuterige kopieerlust des dagelijksen levens. Goede gedichten van Sjef van Esch. W.L. Idema bespreekt ‘Een beroemd Tang gedicht’ van de 8ste-eeuwse Chinees Cui Hao.
| |
Impuls
6de jrg., nr. 1, 1975
Impuls begint zijn zesde jaargang met een nieuwe vormgeving, een nieuwe uitgever (Walter Soethoudt) en een ‘Manifest-nummer’. Een manifest dat in de loop van vorig jaar door W. Adams en M. Bartosik werd opgesteld en rondgestuurd aan ‘buitenstaanders’, wordt in dit nummer opgenomen, samen met de integrale reacties van auteurs, critici en redactieleden. Het is een welkome steen in de Vlaamse literaire kikkerpoel, al vallen er uiteraard wel heel wat bedenkingen te maken. Dat wordt dan ook door verschillende mensen gedaan. De meesten merken terecht op dat een aanzienlijk deel van wat hier staat een herkauwen is van wat sinds Mallarmé in de lijn van moderne intellectualistisch-mathematische poëzie is geschreven. De interessantste reactie is die van Peter Bormans, die o.m. bezwaren maakt tegen het dogmatisme van manifesten in het algemeen en vooral (zeer terecht!) tegen het obscurantisme en irrationalisme in de verwoording van dit manifest. Hopelijk is de discussie met dit nummer nog
| |
Kentering
14de jrg., nr. 6, juni 1975
In de kroniek van het proza blijft W. Hazeu lang stilstaan bij ‘Praag schrijven’ van D. Robberechts. W. Kusters bespreekt poëzie van G. Kouwenaar als ‘chronische bloei van de stilstand’. R. Kraayeveld wijdt een beschouwing aan de erg actuele ‘Triviaalliteratuurwetenschap’ en Eddy van Vliet zorgt voor een nog maar eens vertekend beeld van Vlaanderen met ‘Een handvol citaten’, o.m. uit ‘Alarm’ van de V.M.O. ‘Bij het beeldhouwwerk van Olivier Strebelle’ is een goede poëziecyclus van Albert Bontridder. Ook zeer sterke verzen van Hans van de Waarsenburg en goed werk van Lucienne Stassaert, Dirk Kroon, Hans van Weely, Hans Amesz, P. Schuddeboom, J.W. Overeem en een anonieme debutant. ‘Wakkerman’ is een mysterieus verhaal van M. Mok: vol spanning maar met een zwak slot. In ‘Het land van Yeats’ combineert Jan van der Vegt reisimpressies, een evocatie van het Ierland rond Sligo, met een kijk op de poëzie van W.B. Yeats.
| |
't Kofschip-Zonder Meer
3de jrg., nr. 2, 1975
Met veel enthousiasme en zelfvertrouwen werken Gerrit Achterland en Jan Backx voort aan hun blad. Daar is nu ook een uitgeverij bijgekomen, die een serie dichtbundels zal publiceren. In dit nummer enkele lezersbrieven en aankondigingen, o.m. ook een verslag door W.M. Roggeman van ‘Poëzie in het circus’ te Turnhout. De tekst van een radio-interview met Gerrit Achterland wordt gevolgd door enkele onbelangrijke niet afgesloten.
| |
| |
verhaaltjes van Jan Backx en Bart de Vries. G. Achterland gaat dichter-mede-redacteur Gie Luyten interviewen n.a.v. diens debuutbundel ‘De Hof van Heden’. Enkele gedichten daaruit openen de rubriek ‘poëzie’, waarin zeer middelmatig werk. Phil Cailliau bespreekt de jongste boeken van F. Auwera, die hij ‘tot de belangrijkste publikaties van de laatste jaren’ rekent. Nog korte poëzierecensies, beoordeling van ‘Jong talent’ door A. Crivits, een kleinkunstrubriek waarin Gie Luyten de groep ‘Rum’ voorstelt, en ten slotte het bekroonde verhaal (in de verhalenwedstrijd van dit blad) van Christel van Beeck: ‘Frenesie’: een nogal geweldig, gezwollen geval.
| |
Maatstaf
23ste jrg., nr. 7, juli 1975
Er wordt blijkbaar meer dan ooit met volle overgave geknutseld in de Nederlandse letteren. Er zitten overigens heel bekwame knutselaars tussen, zoals J.M. A. Biesheuvel, met zijn gedichten, Th. Sontrop met zijn ‘Tweede sociaal bewogen gedicht’, Tymen Trolsky met ‘Zwarte liederen’ en F. Harmsen van Beek met een proza: ‘Het land van Awnw.’ Allemaal heel leuk en heel netjes gemaakt. Ook Anton Korteweg schrijft een alleraardigst ‘Rondeel’. Voor al deze doe-het-zelvers brengt H.H. Polzer ‘Eindelijk iets nieuws’, nl. een streng genormeerde nieuwe versvorm voor ‘wie van taalgymnastiek houdt’: de ‘double dactyl’, ook ‘olbol’ genaamd. F.B. Hotz schrijft een nogal vervelend soort historisch verhaal ‘Dood weermiddel’. Goede Engelse gedichten zijn er van Milton Kessler en Michael Hamburger. D. Hillenius vecht zijn ethologische polemiek met Kousbroek verder uit en Kees Helsloot neemt het op voor de dichter Jan Emmens, tegen zijn critici. Hans Keller zoekt naar de waarde van de populaire Amerikaanse auteur Dee Brown (van o.m. ‘Bury my heart at Wounded Knee’).
| |
Restant
4de jrg., nr. 3, juni 1975
Van Eriek Verpale zijn er drie niet zo schitterende gedichten en een stilistisch wel knap prozafragment. Beter is de poëzie van Hans van Weely en L.M. van den Brande. In zijn rubriek ‘Intieme kritiek’ publiceert H. Speliers een kritische brief aan J.E. Daele over diens roman ‘De achtervolgers’. Ook het antwoord van Daele wordt afgedrukt. Jan Uyttendaele start een nieuwe rubriek, ‘Het proefondervindelijk gedicht’: korte introducerende poëzieanalyses; nu over Luceberts gedicht ‘Ik draai een kleine revolutie af’. Ten slotte enkele weinigzeggende gedichten van Wilfried van Craen en Mark Bruynseel in dit nog te dikke dunne nummer.
| |
Revolver
6de jrg., nr. 4, mei 1975
Het kan niet op met de originaliteit. We krijgen hier niet minder dan een ‘Poëziekaart - Carte poétique - Poetry map - Poesiekarte’. Daarin vallen vooral enkele zeer goede gedichten op van Herman de Coninck. Ook werk van Arie Gelderblom en Patricia Lasoen, dat diverse windstreken van deze kaart vult, is de moeite waard.
| |
Schuim
nr. 7, mei 1975
De westerse beschaving wordt ook in
| |
| |
dit nummer verder gered. Deze keer o.m. door ons bewust te maken van ‘de drie dimensies van het leven’. Erg duidelijk is het allemaal niet, waarschijnlijk ook niet voor de redactie. Wel is duidelijk dat de ambitieuze en religieuze, wereldhervormende en schijn-ontmaskerende pretenties van dit blad nog maar weinig goede verzen hebben voortgebracht. Enkel een buitenstaander als Van den Brande blijft hier niet onder de maat. Carlo van Houtvin geeft een subjectieve visie op de menselijke betekenis van Van Gogh, als voorsmaakje van een te verschijnen Van Gogh-nummer. F. Vandergraesen bespreekt ‘De Vlaamse Reus’ van H. Raes. Als bijvoegsel een bedenking van L. Bastiaens bij ‘De nacht van de poëzie’ te Kortrijk: een merkwaardig stuk proza. Alles bij mekaar een hoogst onaangenaam tijdschrift, maar dat zal wel aan mijn corruptie, bekrompenheid en materialisme liggen.
| |
Spektator
4de jrg., nr. 9-10, 1975
K.D. Beekman schrijft over ‘Experimentele teksten omstreeks '70’: een reeks opmerkingen over aard en strekking van teksten van auteurs als Vogelaar, Van Marissing, Insingel. Weinig nieuws maar een goede inventaris van de bekende opvattingen. H. van den Bergh brengt verslag uit over een groepsonderzoek naar factoren die een spanningseffect bewerken in verhalende teksten. ‘Zijn er specifieke methoden voor “kunstwetenschappen” zoals de literatuurwetenschap?’ is de vraag die M. Fresco zich stelt in een uitvoerig artikel, dat ook de problematiek van ergocentrische versus externe benadering behandelt. Voorts opstellen over o.m. ‘Vondels Gijsbrecht van Aemstel as Emblematic and Figural Drama’ (M. Scholz-Heerspink), over twee brieven van Elisabeth Maria Post (A.N. Paasman) en over piëtistisch taalgebruik in de 18de eeuw (C. van de Ketterij).
| |
Vlaanderen
24ste jrg., nrs. 145 en 146, maart-apr. en mei-juni 1975
Twee afleveringen als begeleiding bij belangrijke tentoonstellingen. Het nr. 45 gaat onder de titel ‘Vrijen en trouwen in de kunst’. In een inleidend artikel geeft P. Rock een historisch overzicht van allerlei volksgebruiken rondom het huwelijk. Afzonderlijke opstellen brengen dan a.h.w. gecommentarieerde bloemlezingen van vrijen en trouwen in de Vlaamse schilderkunst, de poëzie, de volksprent en het Nederlandse lied. ‘Kunst en religie. Aspecten van de religieuze beleving in de Vlaamse Kunst 1900-1975’ was een tentoonstelling te Hasselt, n.a.v. de Virga-Jessefeesten. Vlaanderen stelt in zijn nr. 146 de belangrijkste hedendaagse kunstenaars voor, die religieus geïnspireerde werken voortbrachten. Een rijk gedocumenteerd artikel van Frits van der Meer, over de evolutie van de religieuze kunst, gaat aan deze inventaris vooraf.
| |
Varia
- In de VWS-Cahiers (10e jrg., nr. 2, zomer 1975) verschijnt een deeltje door W. Bossier over de journalist, volkskundige, publicist Herman Bossier.
- In Kultuurleven (42 jrg., nr. 7, aug.-sept. 1975) schrijft H. Brugmans over ‘Marxistische literatuurkritiek’: een kritische analyse van de opvattingen van F. Mehring en G. Lukàcs.
| |
| |
- De Vestdijkkroniek (nr. 8, juni 1975) is helemaal gewijd aan de ‘Verzamelde Verhalen’ van Vestdijk.
- In Nova et Vetera (52 jrg., nr. 6) stelt J. Wijnen de bewerking van Euripides' Orestes door H. Claus voor. Hij vergelijkt de twee versies. Het artikel is bedoeld als voorbereiding op de creatie (half oktober) in Vorst Nationaal.
- In Onze Alma Mater (29 jrg., nr. 3, 1975) de tekst van A. van Wilderode ‘Vergilius vandaag of Leven met Vergilius’, een rede uitgesproken bij zijn promotie tot Doctor honoris causa in de Wijsbegeerte en Letteren door de K.U.L.
- Boulevard (4e jrg., nr. 1, jan.-maart 1975) brengt een blijkbaar ernstig bedoeld komisch essay van Jan Vanspauwen over matriarchaat, impotentie e.d. onder de heerlijke titel ‘Fallokratie: heerschappij van de fallus over de man.’
- Eriek Verpale neemt heel Koebel (4e jrg., nr. 13) in beslag met ‘De rabbi en andere verhalen’.
Hugo Brems
|
|