Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 120

[p. 477]

Tijdschriftenrevue

De Vlaamse Gids
59ste jrg., nr. 3, mei-juni 1975

Een Anton Koolhaas-nummer.

Traditiegetrouw opent W.M. Roggeman de serie met een gesprek met de auteur. Centraal daarin staat de relatie mens/dier in het werk. P.H. Dubois en H. Bousset belichten het schrijverschap van Koolhaas. Beide steunen daarbij vooral op de roman ‘Vanwege een tere huid’. ‘De geluiden van de eerste dag’ is een tragisch fragment door Koolhaas zelf, over een relmuis, een ezel en een vrouw, samen in één lotsbestemming verbonden. Martin Mooij schrijft over ‘Poetry International 1975’, een manifestatie die nu alweer voorbij is. Hans Warren, Patricia Lasoen en Roland Jooris leveren gedichten.

Heibel
10de jrg., nr. 1

Heibel jubileert, en dat wel door een nieuwe presentatie: kleiner formaat, geel omslag en vooral: gezet bij ‘een goede, échte drukker’. Overigens wijkt dit feestnummer qua samenstelling helemaal af van de gewone rubrieken. De redacteurs A. Boni, J. Borré, F. Depeuter, D. Janssen, H. Lampo, W. van den Broeck en Jan van den Weghe maken ieder om beurt de balans op van 10 jaar Heibel, rond vragen als ‘Wat betekent Heibel voor mij?’, ‘Hoe ben ik erbij gekomen, en wat doe ik er?’ Alles bij elkaar een apologie voor de Heibelse standpunten, die best wat had mogen gerelativeerd worden door stemmen van buitenstaanders of ex-redacteurs, met vragen als bijv. ‘Waarom ben ik er weggegaan?’ Het had misschien meer heibel gebracht in dit nummer.

Hollands Maandblad
17de jrg., nr. 330, mei 1975

Artikels van K. van der Pijl en P. Bordewijk handelen over ‘methodenstrijd’ in de sociale wetenschappen. Er zijn drie dichters. ‘Dromen’ is een goed vers van Sjoerd M. Dijkstra, ‘De vreugde van de conservatief’ een knap satirisch vers van J.P. Guépin. Ook poëzie van K.L. Poll is zeer te genieten. Oek de Jong schrijft een parabelachtig, symbolisch verhaal: ‘De onbeweeglijke Tze’. Goed verteld, maar voorts zonder veel belang, is ‘Over een liesbreuk’ van Jan Geurt Siebelink.

De Klopgeest
10de jrg., nr. 21, mei 1975

De inmiddels ook in de kranten ophefmakende onthullingen i.v.m. de mystificatie rond de dichter Tymen Trolsky worden in dit nummer aan de hand van een aantal brieven en mededelingen door Johan Diepstraten uitvoerig weergegeven. Een nogal komische, opgeblazen geschiedenis. Gerrit Komrij is present

[p. 478]

met een ‘Oudejaarstoespraak’ waarin hij constateert, ‘niet zonder enige bondigheid, op het vlak van de literatuur: treurnis. Voorts middelmaat, en vooral véél treurnis, véél middelmaat’. In ‘Bewijs uit het gerijmde’ confronteert Th. Kiekebelt een reeks verzen van W. Wilmink met gelijklopende van Hieronymus van Alphen. Een wat al te kunstmatig naïef gedicht van Hans Dorrestijn besluit dit nummer.

Ten slotte nog een Australisch reisfragment door A. van Andersch: ‘Football, Kangaroo, Meatpie and Holden Car’.

Tirade
19de jrg., nr. 204, april 1975

Een aanzienlijk gedeelte van dit nummer is besteed aan de publikatie van ‘Brieven aan Kruseman van en over Multatuli’, ingeleid en toegelicht door Annelies Dirkse. ‘De Bomvrije’ is weer een verhaal van R.J. Peskens over zijn merkwaardige moeder. ‘Drie gedichten’ van A. Roland Holst worden gevolgd door een herinneringsstukje ‘Over Herman Gorter’, tussen zijn marxistische ideeën en zijn burgerlijke vrienden. Harry Scholten schrijft over ‘De poëzie van M. Vasalis’. Hij gaat vooral na hoe die zich in de leeservaring prijsgeeft tegen de achtergrond van de poëtische revolutie van '50. In ‘Bij stukjes en beetjes’ tracht Hans Leffelaar zijn krijgsgevangenkampervaringen te reconstrueren om ze in het heden te integreren.

Ons Erfdeel
18de jrg., nr. 2, maart-april 1975

‘Elkaar behoedzaam overhuiven’ is de poëtische titel van een opstel waarin José Bayens op fijnzinnige manier het werk van de beeldhouwer Gerard Bruning voorstelt. Dick Hartoko schrijft over ‘Enkele Javaanse achtergronden in de poëzie van Han Resink’. Enkele zeer goede gedichten van Resink worden opgenomen, samen met een Franse vertaling ervan door L. Wouters. De schilder R. Lucassen wordt voorgesteld door R. Patteeuw en Luc Schepens belicht op een genuanceerde manier de nog altijd controversiële figuur van Joris van Severen. In ‘Beschouwingen over Louis Paul Boon en zijn roman “Vergeten Straat”’ betrekt Paul de Wispelaere biografische en sociologische aspecten in zijn onderzoek naar het schrijverschap van Boon. Interessant als curiosum is ook het inventariserend artikel van W. Pée: ‘Germaanse en Romaanse dubbelnamen van gemeenten in België en Noord-Frankrijk’. In de literaire kroniek bijdragen over werk van Hannelore, F. Auwera, H. Put, J.F. Vogelaar en J.H. van Dijk.

Varia

- In Eksit (4de jrg., nr. 9, mei-juni 1975) praat Luc Decorte met S. Vinkenoog een literair portret van deze veelzijdige, beweeglijke auteur aaneen.

- In Kultuurleven (42ste jrg., nr. 4, mei 1975) schrijft F.G. Droste interessante beschouwingen over ‘Taal en theologie’. M.A. Lathouwers schrijft over Russische SF.

- In De nieuwe taalgids (68ste jrg., nr. 2, maart 1975) bespreekt W.P. Gerritsen zeer uitvoerig en diepgaand Knuvelders handboek van de Middelnederlandse letterkunde. H. Werkman schrijft over ‘De invloed van J.J. Slauerhoff op de Chinese gedichten van Willem de Mérode’.

Hugo Brems