Zo ontstaat het beeld van een dichteres die alleen kan benaderd worden door namen als Boutens, Leopold, A. Roland Holst, W.B. Yeats, maar die te volmaakt is voor de gewone sterveling, en die dan ook niets dan miskenning oogst (in de vorm dan wel van de Van der Hoogt-prijs, de Marianne Philipsprijs, de Martinus Nijhoffprijs, de Culturele Prijs van de Gemeente Arnhem en driemaal de Poëzieprijs van de stad Amsterdam). De cultus van het miskende genie wordt hier tegen alle logica in door een geleerde vrouw van rijpe leeftijd opgevoerd. Een aantal gemeenplaatsen over poëzie vallen bij zoveel fraais niet eens op.
Gelukkig zijn er ook bladzijden in dit opstel die inderdaad verhelderend zijn, bijv. over de complexe verhouding van de dichteres tot haar moeder, haar intens leven met de cultuur en de poëzie van het klassieke Griekenland, of over afzonderlijke gedichten, die, in hun biografische context geplaatst, een dimensie bijkrijgen.
Dat de dichteres Ida Gerhardt door deze vriendenhand niet ten enen male gewurgd is, bewijst haar niveau. Zij komt met haar nieuwe bundel, Vijf vuurstenen, zo goed als heelhuids uit de handen van haar biografe vandaan. Hoogstens wat minder overtuigend in haar verzen over miskenning en eenzaamheid en haar ondergangsprofetieën over Holland.
De bundel bevat vier afdelingen. In de eerste, ‘Autochtoon’, staan hoofdzakelijk verzen, die de thematiek van afrekening met jeugd en tegenkantingen, met de kleinheid van Holland vertolken. Zij ziet haar dichterschap ontvonkt uit de vijf vuurstenen van
‘een harde jeugd, die ziel en ribben treft,
een sterk talent, in eenzaamheid beseft:
aanstoot blijft het voor vrienden en verwant.
Het ongeëerd zijn in uw eigen land.
Dat zich de minste boven u verheft.’ (9)
Gelukkig is dit gedicht, zó afgeschreven uit het boekje van Van der Zeyde, één van de zwakste uit de bundel. Het gaat er wel op lijken dat Ida Gerhardt niet alleen ondanks haar vriendin, maar ook ondanks zichzelf een belangrijke dichteres is.
Dat ze dat is, bewijst ze in gedichten waar zeurend zelfbeklag achterwege blijft en plaats maakt voor een mythische herschepping van de toevalligheden van het bestaan. Daarin ligt het verschil tussen de dichteres en haar biografe. De laatste klaagt altijd over eenzaamheid en onbegrip, de eerste herschept ze tot poëzie. In beiden manifesteert zich een neiging om de dage-