Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 120(1975)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 81] [p. 81] Dietsche Warande en Belfort 120ste jaargang nummer 2 februari 1975 Pieter G. Buckinckx / Gedichten Voorjaar te Dilbeek voor Luc Indestege Volkomen zorgeloos, zo sta ik hier met naakte borst de moestuin om te spitten. Soms steun ik even op de kromme spade en kijk dan met mijn winterogen naar de voorjaarsbloemen en de vogels op het gras, of naar het zalig grazen van de paarden in de boomgaard. Ik vond vanochtend in de meidoornhaag een merelnest, dank zij mijn hond die het al eerder wist. Hier vaart geen mist, hier schuurt geen nevelschip voorbij. Straks drinken wij, mijn vrouw en ik, in het aloude eethuis bij de Wolsemhoeve een koel glas bier en eten er het karig brood dat eens de pelgrims aten. Wij praten zacht en zonder spijt over de zomers die verstorven zijn. De zon klimt in een vogelvlerk boven de Brabantse akkers en deemstert weg voorbij de heuvelkam waarop de bloemen en de planten zich avondlijk verbergen in hun zwijgzaamheid. De voorjaarsgeur smelt op mijn lippen. Ik proef de wijnsmaak van de eeuwigheid. [pagina 82] [p. 82] Belofte aan Lucienne Met het geduld van een engel wacht de dood aan het voeteneind van het bed. De bloemen van de geliefden, de klaprozen en gladiolen geuren op het balkon bij het open raam. Hun geur versmelt met de geur van uw lichaam. Binnen uw aangezicht, tussen hemel en aarde in het licht van de sneeuwkandelaar brandt nog de zomergloed van uw ogen die ik vereeuwigen moet in de kramp van dit gedicht. Gij zegt: ik weet dat ook de pijn en het verderf de tekens van de blijdschap zijn waarin ik sterf. Vorige Volgende