| |
| |
| |
Tijdschriftenrevue
Brug
2de jrg., nr. 1, aug. 1974
Een erg huiselijk blad is Brug. De gedichtjes erin staan zo dicht bij het alledaagse leven en de alledaagse taal, dat het geen gedichten meer zijn: bedenkinkjes, gedachtetjes, mijmeringetjes, aansporinkjes enz... Een soort staalkaart van de poëtische invallen van niet-dichters. Van mij mag het wel. Het hoeven niet altijd artificiële emoties en/of pretentieuze museumstukken te zijn. ‘Gedichten van u, door u en voor ons’ is de leuze. Naast die creatieve voortbrengselen een vervolgopstel van Frits Wester: ‘Over enige aspekten van de taal’, nl. symboliek en verhouding taal-werkelijkheid. Verder een gesprek van Leo Groeneveld met de dichteres Inge Lievaert.
| |
De Revisor
1ste jrg., nr. 7, sept. 1974
Henk Romijn Meijer stelt de dichteres Sylvia Plath voor. Enkele prachtige gedichten van haar worden in vertaling opgenomen. Nog zeer goede buitenlandse literatuur in het romanfragment van de Pool Marian Pankowski: ‘Tweede bezoek aan de burgervrouw’. Andere fragmenten uit dezelfde roman, ‘Matuga komt’, verschenen eerder in dit blad. Hans Plomp schrijft een verhaaltje over het hiernamaals: ‘Zo boven - zo beneden’. Helemaal in de modieus-oprecht-naïeve stijl liggen gedichten van Igor Streepjes: ‘Ode aan mijn huisvrouw’. Heel wat gecompliceerder schrijft Habakuk II de Balker een reeks gedichten over plantesoorten. Ron Kaal besluit zijn essay over de taal van schilderkunst en reclameboodschappen: ‘Ach, meine Sprache wird nicht verstanden...’, en H. Verdaasdonk begint een serie over ‘Vormen van literatuurwetenschap’ met beschouwingen over methodologie. Leo Ross is niet te spreken over de manier waarop Wim J. Simons de roman ‘Pijpelijntjes’ van J.I. de Haan opnieuw heeft uitgegeven en ingeleid. In ‘De eenzaamheid van Bob Dylan’ analyseert Willem de Ruiter de song ‘Desolation Row’ uit de LP ‘Highway '61 Revisited’. Bij de boekbesprekingen een stukje van Jan Kuijper over de sonnettenrage en van Peter Verstegen over de essays van A. Burnier.
| |
De Vlaamse Gids
58ste jrg., nr. 10, okt. '74
Dit nummer brengt de teksten van de referaten, gehouden op de jongste Dagen van De Vlaamse Gids te Den Haan. Het ging over de vraag ‘Is het theater ziek?’. Na een inleidend exposé door Bert Verhoye, die nergens enig licht ziet, geven een vijftal mensen hun mening. Frans Verreyt klaagt onwil en immobi- | |
| |
lisme, conformisme en zelfgenoegzaamheid van overheid, theaters en critici aan. Alfons Goris ziet als oplossing voor de impasse drie mogelijkheden, die alle drie onmogelijk zijn. Carlos Tindemans is minder pessimistisch. Hij ziet hoe het theater zich van langsom meer manifesteert ‘als wapen tegen een sociale realiteit’. Wie helemaal van geen ziekte wil weten, is Yvonne Lex. Zij vindt dat zij haar best doet. Ritsent ten Cate daarentegen, directeur van het Amsterdamse Mickery-theater, is cynisch genoeg om elke vernieuwingspoging met het gesubsidieerde badwater weg te gieten. Buiten dat hoofdthema valt een gesprek van Willem M. Roggeman met Lucienne Stassaert, laureate van de tweejaarlijkse prijs van De Vlaamse Gids in 1974.
| |
Mandragora
2de jrg., nr. 4, juli 1974
L. Roelandt vervolgt een stuk over ‘De Bende van Bonnot’. Overigens staat er niet zo veel in dit nummer. Een soort legende, ‘De Danser’, over een koning, zijn volk, en hun god, is van Luc Vancampenhout. Gedichten van L.M. van den Brande, W. van Craen en Miel Vanstreels zijn niet om te onthouden. Ten slotte stelt R. Portier de keramist P. Debruyne voor.
| |
Nieuw Vlaams Tijdschrift
27ste jrg., nrs. 6 en 7, juli-aug. en sept. 1974
‘Venetië’ is in nr. 6 een knappe, op verschillende niveaus ingrijpende poëziecyclus van Freddy de Vree. Een andere gedichtencyclus is van Erik van Ruysbeek: ‘Zaadjes’. In zijn soort heel geslaagd. Paul Yori schrijft een virtuoos, feitelijk wel boeiend, maar in alle opzichten absurd verhaal: ‘Cowboy Plato’. ‘Nicolaas op de divan’ is een sterk beschouwend romanfragment in briefvorm van Walter Roland. Lieven Rens schrijft een ‘Spiraal naar Jos de Haes’, een benadering van dit fascinerende en weerbarstige dichtwerk. In ‘Reflex’ stelt Rosemarie Müller de Duitse auteur Wolf Biermann voor. J.J. Wesselo schrijft over P. Modiano en W. Gombrowicz.
De creatieve inbreng in het septembernummer is naar mijn smaak niet al te schitterend. Dat geldt vooral een nogal goedkoop verhaal van W. Giraldo, ‘De wolf van mijn jeugd’, en een artificieel aandoend verhaal van Kees Spermon over een ‘bommenmaker’. ‘Eenvoudig als niets’ is een wel zeer vaardige maar alleszins niet eenvoudige tekst van Tony Rombouts. Een gelijkaardige artistieke inteelt maakt ook de overigens knappe verzen van Jan Vanriet en het essayachtig, allusief jazzproza van Willy Roggeman voor mij grotendeels ongenietbaar. J. Vandenbroeck stelt de Duitse auteur Siegfried Lenz voor, met zijn werken ‘Deutschstunde’ en ‘Das Vorbild’.
| |
Ons Erfdeel
17de jrg., nr. 4, sept.-okt. 1974
De Zuidafrikaan J.S. Rabie neemt als blanke Afrikaanse auteur een standpunt in tegenover de apartheidspolitiek van zijn land. Hij pleit vooral voor solidariteit met de ‘bruinmense’, de meest gediscrimineerde groep van halfbloeden. ‘Het mooiste leeft in doodsgevaar’ zet J. van der Vegt als titel boven een opstel over de poëzie van Chr. J. van Geel. N.a.v. het boek van K. Schippers, ‘Hol- | |
| |
land Dada’, speurt E. Slagter naar invloed van het dadaïsme op experimentele en concrete poëzie. Zoals te verwachten was constateert hij meer verschillen dan overeenkomsten. De voornaamste overeenkomst ligt in het ‘kunstenaarstype’. Hans Redeker stelt de kunstschilder Co Westerik voor, zoals eerder in Septentrion. Tussen Herman van Pelt en Jan Briers ontspint zich een hele discussie over het functioneren van de BRT. Twistpunt is vooral het omroepmonopolie van de BRT. Willy Spillebeen schrijft n.a.v. het overlijden van de Frans-Vlaamse dichter E. Looten een indringende karakteristiek van diens poëzie. Enkele gedichten van Looten illustreren zijn opstel. In de ‘Kulturele kroniek’ lezen wij o.m. kritieken over drie nieuw-realisten, over G. Reve, F. Auwera en G. Komrij.
| |
Varia
- In Kultuurleven (41ste jrg., nr. 8, okt. 1974) publiceert L. Lamberechts een jaaroverzicht: ‘Aspecten en tendensen van de Duitstalige roman 1973’.
- In Studia Germanica Gandensia (XV, 1974) stippen wij een zowel inhoudelijk als methodologisch belangrijke studie van R. Vervliet over W. Elsschots novelle ‘Het Dwaallicht’ aan. In een poging tot ‘synthetisch interpreteren’ onderzoekt hij het werk vanuit zowat alle denkbare gezichtshoeken.
Hugo Brems
|
|