De denkende mens stelt zich vragen
Ja, die verontrustende aanwas van zwartgelakte ouderwetse, slanke en kleine machines de laatste tijd. Overal kom je ze tegen, tot in bed toe. Duidelijk een vrouw van koud metaal. Dit is onduldbaar. Hundulluns. Dienen alleen de bloedtransfusie, hebben verder niets over te hevelen of in ontvangst te nemen. Fungeren ze als heimelijke bloedzuigers?
Maar in wiens opdracht? Welke organisatie? Welke informatie halen ze uit bloed, want een Hundullun die leeft op bloed bestaat immers niet? Of is hij onlangs uitgevonden? Zo ja, waarom laat de overheid dit aftapsysteem toe? Is ze niet ingelicht? Wordt men beïnvloed op deze manier? Wat is dit voor beïnvloeding? Wat voor materiaal wordt aan het organisme onttrokken?
Hebben die verdommelingen misschien de toegang tot het drinkwater geforceerd? Gelden hun bezoeken de radiostations? Staan ze met hun magere zuigerstangen en cilinderkoppen achter de bureaustoelen op de krantenredacties? Wordt iets gedaan tegen deze plaag?
Worden in het geheim tegenactiviteiten voorbereid? Wat doet het leger? Worden ze langs elektronische weg bestuurd? Zijn ze niet uit te schakelen?
Mijn God, waar komen al die idiote bromtollen vandaan, wat willen ze? Wist men maar wat ze in hun schild voeren. Dit kan toch niet langer, dit is immers een stad van mensen en niet van machines? Koud staal, stel je voor. Of zijn ze onvermijdelijk? Zal ik eraan wennen?
Is er nog hoop? Komen ze me te hulp? Geloven ze in me, hebben ze me nodig?
Met al deze vragen pijnigt de man zijn hersens, terwijl de Hundulluns talrijker worden, steeds talrijker, terwijl hun soldateske rijen zijn huis binnenmarcheren, zijn verleden overhoop halen, zijn zwakke hersentjes uitschakelen. Over dit alles denkt hij nog ingespannen na terwijl ze hem tussen zich in nemen, hem verpletteren tussen hun onverzettelijke negroïde schouders en verbaasd en bedremmeld zich hergroeperen als hun lichtbundel valt op de wijzerplaat van zijn opeens heel hard tikkend armbandhorloge.
En ook dan denkt hij nog, denkt hij nog, ook al denkt hij dan alleen maar meer, en misschien niet geheel ten onrechte, dat ze de verkeerde voor hebben.