| |
| |
| |
Tijdschriftenrevue
Boulevard
3de jrg., nr. 2, lente 1974
‘Pijnlijke kraaltjes rijgen’ is een ‘tranche de vie’ van Car Flanders: associatief autobiografisch proza, waarin heden en verleden met elkaar geconfronteerd worden. Wim Toebosch schrijft over de evolutie van ‘De neger in de Amerikaanse literatuur’, de verschillende stadia van zijn bewustwording. Een enquête van Gerd de Ley bij Vlaamse auteurs over het aforisme, met vooral de vraag naar de eigenschappen van een goed aforisme, moet een hoofdstuk worden uit ‘Ouwe tantes, kleine keutels’, een totaalboek over het aforisme in onze moderne Nederlandse literatuur. Over de filosofie van M. Mc Luhan schrijft Jan Vanspauwen. Een vertaalde tekst van de kunstcriticus Jean Clair weegt Amerikaans en Europees hyperrealisme tegen elkaar af. Dirk Desmadryl bespreekt in een poëziekroniek bundels van Guido Arbeid, Willie Verhegghe en Daan Boens.
| |
De Gids
137ste jrg., nrs. 2, 3, 4 en 5, 1974
In het nr. 2 vervolgt F. Staal zijn opstel over ‘Het wetenschappelijk onderzoek van de mystiek’. Na, in het eerste deel, op een aantal fundamentele tekortkomingen gewezen te hebben, wijst hij nu als alternatief de bestudering van binnenuit aan. Annie Romein-Verschoor publiceert beschouwingen rond Emily Brontë, voornamelijk in verband met het ‘raadsel’, hoe zij vanuit haar sociale en historische achtergrond een werk als ‘Wuthering Heights’ kon schrijven. In de literaire kroniek situeert T. Lijphart het door de Zuidafrikaanse autoriteiten verboden werk van André Brink, ‘Kennis van die aand’.
Nr. 3 is een literaire aflevering. Zij opent met een opstel van Ton Anbeek: ‘De literatuurwetenschap en de lezers’. Anbeek pleit ervoor om de impliciete normen en leesvoorkeuren van het leespubliek te betrekken in een empirisch wetenschappelijk literatuuronderzoek. Daarna nieuw creatief werk. ‘Bitter & zoet’ is een romanfragment van R. Geel over een opkomende filmvedette. J. Bernlef schrijft het eigenaardige levensverhaal van een man die de dubbelganger van Hitler was. Twee prozastukken van Hendrik Cramer, de eerder in dit blad opgediepte Nederlandse surrealistische auteur (1884-1944). Martin Reints schrijft drie mooie liefdesgedichten. Zeer goed zijn ook de korte verzen van R.A. Basart. Werk van Bouke B. Jagt, Bert Menco en Jaap Wilderanck kan niet overtuigen. In de kroniek schrijft J. Bernlef over de dichters Howard Nemerov en Richard Wilbur. R. Geel heeft het over ‘De tijdsgeest en het werk van J.M.A. Biesheuvel’.
| |
| |
Ook in het 4de nummer komen enkele dichters aan hun trekken. Beter dan de verzen van Eddy van Vliet, Theo de Jong en Jacques Hamelink, zijn hier de gedichten van Willem M. Roggeman. A.L. Constandse en R. de Jong, schrijven over anarchisme.
Het 5de nummer van deze jaargang opent met een artikel van de Portugese auteur José Cardoso Pires: ‘Het regime van de censuur’. Werking en effect van de nu verdwenen pers- en literaire censuur worden erin uiteengezet. Interessant, omdat het de ogen opent voor totaal anders denkende culturen - en daardoor ook voor de beperkingen en eenzijdigheid van ons Westers denken - is een artikel over Indianentalen, van Mo Káa: ‘De logica van niet-Europese taalkundige categorieën’. Gerrit Kouwenaar en Hans Faverey knutselen aan gedichten. C.B. Vaandrager tracht zich interessant te maken door ‘Tien heftige gedichten’, eigenlijk prozastukjes over bloederige voorvallen, ongevallen e.d. En dan is er nog Guus Dijkhuizen, die in ‘Les vier’ wat losjes praat over schoonheid en schoonheidsnormen. In de kroniek valt een stukje te noteren van Bart van Heerikhuizen over de polemiek, rond de jaren 1900, in verband met de benoeming van Nieuwe Gidser en marxist Frank van der Goes, tot privaatdocent aan de Universiteit van Amsterdam: ‘Fanatische Docenten ongewenscht!’
| |
De Periscoop
24ste jrg., nr. 9-10, juli-aug. 1974
André Demedts bespreekt twee recente werken die autobiografische herinneringen als gemeenschappelijk element hebben: ‘Een hachelijk Bestaan’ van Mischa de Vreede, en ‘Davids jonge jaren’ van L.-P. Boon. Ander, ook zeer introspectief proza, wordt besproken door Paul de Vree. Onder de titel ‘Melancholische en nostalgieke irrealiteit’ heeft hij het over werk van Claude van de Berge en Henri-Floris Jespers. E. Popo schrijft over ‘Het muziektheater van Carl Orff’ en in zijn tijdschriftenkroniek stelt Em. Janssen zich tot driemaal toe de vraag: ‘Wat is literatuur?’.
| |
De Revisor
1ste jrg., nr. 4-5, juni 1974
Hoofdbrok in dit nummer is een reeks nieuwe verhalen, van homogeen zeer draaglijke kwaliteit. ‘Bijverschijnselen’ is een verhaal van F.M. Arion, waarin westerse logica en Curaçaose ‘stille krachten’ met elkaar geconfronteerd worden. ‘Lijnen in het land’ is een satire op de hippe drughandel, door Jan Donkers. D.A. Kooiman is weer present met een van zijn ‘Souvenirs, nu nr. XII, wat al te dicht bij de onherhaalbare aanvang van Kafka's ‘Der Prozess’. Helemaal Nederlands, detaillistisch en breedvoerig, maar zeer goed geschreven, is ‘Scheltema Oostersche Kunst’ van Nicolaas Matsier. Doeschka Meijsing schrijft een nogal troebele familiekwestie in ‘De hanen’, en ‘Absolutely free’ is een overbodige satire op het doen en laten van een jazzorkestje, door Henk Romijn Meijer. In ‘Een schrijver aan het werk’ vertelt K. van der Pijl over het opduiken en opnieuw verdwijnen van een fase uit het verleden. ‘Van een lief gezicht en een man met karakter’ is de zoveelste variant op het thema verliefdheid leraar-leerling, door Peter Verstegen. ‘De Hand - 1960’ tenslotte is een nogal wazig verhaal van Duco
| |
| |
van Weerlee. Tussendoor staan als bladvulsel enkele gedichten van Jacob Groot, R. Fokkema, J. Herzberg, R. Kopland, T. van Deel. Ron Kaal stelt de schilder R.W. van de Wint voor. G.E. Booij schrijft over Chomsky in een artikel, waarin hij zijn taalkundige, filosofische en politieke ideeën met elkaar confronteert. Leo Ross getroost zich veel moeite om de passage uit Max Havelaar, waarin Droogstoppel een gedicht van Heine ‘analyseert’, te interpreteren als de mening van Multatuli. Twee artikels over buitenlandse literatuur: H. Verdaasdonk schrijft ‘Lektuurnotities bij Wolf Wondratschek’ en Paul Beers heeft het over ‘Het depressieve proza van Ionesco’, n.a.v. diens roman ‘Le Solitaire’. In de kritisch-polemische rubriek ‘Gemengde gevoelens’ wordt o.m. geschreven over het schrijversechtpaar Joyce en Co, S. Polet, P. Beers, J.J. Wesselo.
| |
K & C
7de jrg., nrs. 11, 12, 13, mei-juni 1974
Freddy de Vree schrijft over Roger Raveel, over wiens werk hij niet onverdeeld gelukkig is. N.a.v. enkele publikaties heeft F. Boenders het over de Engelse Victoriaanse maatschappij. G.J. de Landtsheer brengt heel wat informatie over de antiek- en kunstmarkt. M. Meijer Greiner stelt de Amerikaanse auteur William Styron voor.
In het nr. 12 neemt M. Gijsen een loopje met ‘erotische krachtpatserij’ in een recent nummer van het NVT. Over de tentoonstelling ‘Finland 1900’ schrijft F. Boenders. G.J. de Landtsheer heeft het over ‘Het raadsel van de Zwarte Madonna's’, n.a.v. een studie daarover door J. Huynen. F. de Vree veegt de vloer aan met I. Isou en diens boek ‘De l'impressionisme au lettrisme’. M. Sabbe schrijft over de rol van de computer in de moderne muziek.
Een speciaal nummer van K & C is gewijd aan ‘Musea en verzamelingen in Nederland’. Men vindt er zeer interessante oriënterende artikels over de verschillende musea, hun collecties, hun beleidslijn. Het nummer is royaal geïllustreerd.
In nr. 13 bespreekt F. de Vree de tentoonstelling van Belgische beeldhouwkunst in Middelheim. Interessant zijn weer de bijdragen van G.J. de Landtsheer over de kunsthandel, o.m. een ‘Gesprek met een handelaar in primitieve kunst’.
| |
Maatstaf
22ste jrg., nr. 6, juni 1974
Charles B. Timmer vertaalde, presenteert en leidt in, een verslag van I.S. Toergenjev: ‘De Terechtstelling van Trappman’. In zijn inleiding situeert hij het ontstaan van dit verslag en vergelijkt het met soortgelijke teksten van Dostojevski en Tolstoj. Ook over de Russische literatuur gaat het introducerend artikel van Peter Krug: ‘Nikolaj Zabolotskij en het nieuwe perspectief in de Sowjetliteratuur’. Zeer goede, simpele maar ontroerende gedichten schrijft Eddy Evenhuis. ‘Ontmoeting’ is een eenvoudig maar goed verhaal van Sal Santen. Mensje van Keulen besluit een proza, dat al enkele nummers gaande was. In ‘Portfolio’ stelt Max van Rooy de graficus Erno Tromp voor. Dan zijn er nog een wat zinloos stukje van J.P. Guépin over ‘De relativiteit van het nieuwe’, een fel polemisch opstel van Karlheinz Deschner: ‘Mord in Rom’
| |
| |
over de fascistische sympathieën van Pius XII, en een plezierig verslag van het Haagse Boekenbal door Dolf Dukker.
| |
De Vlaamse Gids
58ste jrg., nr. 6, juni 1974
Een nummer over de Afrikaanse dichter Breyten Breytenbach, die sinds 1959 als vrijwillige balling in Europa verblijft. Willem M. Roggeman heeft een lang gesprek met hem, vooral over de politieke situatie van Zuid-Afrika en de eventuele rol daarin van de blanke Afrikaanse auteur. Daarop volgen enkele gedichten en een proza van Breytenbach. Adriaan van Dis stelt de auteur voor door zijn werk in chronologische volgorde te overlopen. M. Mooij tenslotte vertelt over zijn contacten en vriendschap met Breytenbach, n.a.v. Poetry International in Rotterdam. Buiten dat kader vallen een lang gedicht van Ben Cami en een zinloos verhaal van Werner Pauwels.
| |
Nieuw Vlaams Tijdschrift
27ste jrg., nr. 4, april 1974
Gedichten van Alex van Gelder raken kant noch wal. In ‘Liefde’, een proza van E. van Ruysbeek, heeft de auteur het over een tellurisch-mythische paring. Hij balanceert in de evocatie daarvan tussen het kosmische en het komische. Al is het zonder twijfel allemaal doodernstig bedoeld. Na een gedicht van Walter Haesaert, een romanfragment van Rob Goswin: ‘De wreedheid van de stilte is de wreedste wreedheid’: zeer overtuigend associatief collageachtig proza. Enkele goede gedichten van Nic van Bruggen en een ‘Zonovergoten droom’ van Jacobus P. Bos: een fantastische, rommelige Spielerei. Willy Coolsaet zoekt naar constanten in het werk van Ruyslinck. Hij confronteert daarom ‘De ontaarde slapers’ met ‘De heksenkring’ en noemt beide werken een ‘metafysisch drama van absolute zinloosheid’. Zijn opstel is even juist als oppervlakkig. In ‘Reflex’ spreekt H. Leus met W.M. Roggeman. Samen overlopen zij de evolutie van zijn oeuvre. H.F. Jespers schrijft over C. Verschaeve. J.J. Wesselo geeft lucht aan zijn ongenoegen met huldenummers van literaire bladen en D. Robberechts heeft het over ‘Love Story’ als ‘een uitgewerkte bewering over een vorm van taalgebruik’.
| |
Spektator
3de jrg., nrs. 7 en 8, mei en juni 1974
In het mei-nummer onderzoekt Marijke Spies ‘De krisis in de historische Neerlandistiek’. Zij wijst op de zeer uiteenlopende theoretische achtergronden van literairhistorische studies, wat tot versnippering leidt, maar een illusie van uniciteit en/of cumulativiteit in stand houdt. In andere bijdragen wordt een inventaris opgemaakt van de drukken van Rhijnvis Feiths ‘Julia’ en het taalgebruik van de dichter Dèr Mouw onderzocht. Gert Stolk ‘wil een aantal lijnen trekken tussen de novelle Lotti Fuehrscheim van W.F. Hermans, diens filosofische opvattingen en enkele van zijn theoretische opmerkingen over het literaire bedrijf’, in zijn artikel ‘Lotti Fuehrscheim en Ludwig Wittgenstein’. Het nummer 8 is een linguïstisch nummer. Toch valt daarin de scherpe kritische analyse te noteren van Van Dijks
| |
| |
werk ‘Some Aspects of Text Grammars’ door E.H.C. Elffers-Van Ketel, S. de Haan en W.G. Klooster.
| |
Tirade
18de jrg., nr. 198, juni 1974
Onder de titel ‘Plaatsen, Passages’ publiceert Rutger Kopland een reeks nieuwe gedichten, die op buitengewoon subtiele manier een grondeloze weemoed uitdrukken. ‘Een volstrekt liefdeloos verhaal’ is een volstrekt onbenullig verhaal van Karel Blomkwist. Zoals gewoonlijk in dit blad is de poëzie van zeer goede kwaliteit. Naast de al vermelde verzen van Kopland is er werk van J.H.M. Rooymans, Kees Winkler en A. Morrien. Een verteller die zich, vooral in Tirade, de jongste tijd zeer gunstig deed opmerken, is R.J. Peskens. In ‘De ontruiming’ verhaalt hij zeer sober maar gevoelvol de ontruiming van het ouderlijk huis na de dood van vader. Dan zijn er nog de altijd interessante, ironische ‘Russische notities’ van Charles B. Timmer. Nu over de voorgeschiedenis van samizdatuitgaven, een reklame voor Smirnov-vodka, gedichten van Osip Mandelsjtam, de koers van de roebel, en Heintje in het Russisch.
| |
Varia
■ | Wij signaleren het verschijnen van het 1ste deel van een nieuw tijdschrift (jaarboek): Dutch Studies. An annual review of the language, literature and life of the Low Countries. Dit filologisch blad, uitgegeven door de International Association for Dutch Studies, bij M. Nijhoff te Den Haag, staat onder redactie van de professoren P. Brachin, J. Goossens, P.K. King en J. de Rooij. In dit Vol. I o.m. een opstel van E.M. Beekman over de betekenis van ‘blauw’ in de gedichten van Van Ostaijen. Verder bijdragen over de 17de-eeuwse literatuur, o.m. een bibliografisch overzicht van Hooft-studies door C.A. Zaalberg, dat Zuidnederlandse publikaties (bijv. Rens, Keersmaekers) schromelijk verwaarloost. |
■ | In Spiegel der Letteren (16de jrg., nr. 1, 1974) schrijft R. Galderoux over de poëzie van Marsman in ‘de crisisjaren 1926-1936’. Lieve Scheer publiceert een zeer interessante analyse van Luceberts gedicht: ‘Moore’. |
■ | In Wetenschappelijke Tijdingen (33ste jrg., nr. 2, maart-april 1974) publiceert J.C. de Meester, min of meer als curiosum, de overlijdensakte van C. Verschaeve. |
■ | Kreatief (8ste jrg., nr. 2, juni 1974) wordt gevuld door drie dichtbundel(tjes) van Hedwig Verlinde. Overigens zeer aangename, speelse en waakzame poëzie. |
■ | In Kultuurleven (41ste jrg., nr. 5, juni 1974) signaleren we van M.-Th. Mores een overzicht van de Franse roman in 1973. Zij blijft vooral staan bij de werken, die in dat jaar bekroond werden. |
■ | In Delta (Vol. 16, nr. 3, autumn 1973), dat hiermee aan zijn voorlaatste aflevering toe is, schrijft De Wispelaere over ‘Dutch Writing from Flanders’. Hij situeert er de Vlaamse literatuur in het geheel van de Nederlandse, tegen de achtergrond van de Vlaamse taalstrijd. Hij legt daarbij de vinger op enkele wonden. |
■ | Als nr. 2 van de 9de jrg., (zomer 1974) verscheen in de V.W.S.-Cahiers een deeltje over Jos. De Smet, ingeleid door Hervé Stalpaert. |
Hugo Brems
|
|