Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 119
(1974)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 289]
| |
Hendrik D. Mommaerts / Beschouwingen over het Vlaams activisme 1914-1918Flamenpolitik en Aktivisme is de titel van het nieuwe boek van de hand van Prof. L. Wils, dat in de keurreeks van het Davidsfonds is verschenen. Hoe men ook tegenover de opvattingen van de schrijver moge staan, zijn boek levert een belangrijke bijdrage aan de geschiedschrijving van wat zich in de eerste wereldoorlog heeft afgespeeld. De publikaties die tot nu toe van vlaamsgezinde en vlaamsvijandige zijde verschenen, waren alle min of meer controversieel. Dit geldt ook voor de Duitse publikaties, die de Flamenpolitik hebben behandeld in het kader van de Duitse oorlogsdoeleinden ten opzichte van België. Zo is de desbetreffende geschiedschrijving nog niet in de bezonken sfeer van de historie beland en blijft er nog een grote leemte op te vullen. Iedereen is het erover eens dat objectiviteit een primaire vereiste is voor een verantwoorde geschiedschrijving, maar de ervaring leert dat een absolute objectiviteit niet te bereiken is. Dit geldt in het bijzonder voor studies over onderwerpen die vanuit een bepaald gezichtspunt worden behandeld. In België is de officiële ‘vaderlandse’ geschiedenis begrensd door de huidige grenzen van de staat België. Deze opvatting wordt verpersoonlijkt door de historicus Henri Pirenne, de promotor van de ‘âme belge’, die sterk heeft bijgedragen tot versteviging van de Belgische staatsidee. Daartegenover staat de Nederlandse historicus Pieter Geyl, die een ‘Geschiedenis van de Nederlandse Stam’ heeft geschreven. Er bestaat dus een belgicistische en een Groot-Nederlandse geschiedschrijving. De eerste betreft de Belgische staat binnen zijn tegenwoordige grenzen; de andere betreft het Nederlands-sprekend taalgebied. De visie van L. Wils is duidelijk belgicistisch. Dit is zijn onbetwist recht. Hij is een strijdbaar historicus en zo kan zijn boek worden gezien als een uitdaging. Ik waardeer de kundige wijze waarop hij zijn visie heeft voorgesteld. Ik reken het niet tot mijn taak zijn boek te onderwerpen aan een kritiek die negatief, zo niet afbrekend zou zijn. Maar mijn visie verschilt van de zijne en zo wil ik mijn visie positief tegenover de zijne stellen. Ik ben Groot-Nederlander en was het ook als activist. Overigens ben ik geen geschoold historicus, alleen maar een dilettant met bijzondere belangstel- | |
[pagina 290]
| |
ling voor het onderwerp waar het hier om gaat. Bovendien dwingt de plaatsruimte van een tijdschriftartikel mij tot sterke beperking van mijn betoog.Ga naar eind1.
Voor het schrijven van zijn boek beschikte L. Wils over een massa documentatiemateriaal. Belangrijk is dat de Duitse archieven zijn opengegaan, waardoor hij inzage heeft kunnen nemen van Tätigkeitsberichte van Duitse ambtenaars die met de uitvoering van de Flamenpolitik of in het algemeen met het bestuur van de bezette gebieden belast waren. Ik veroorloof mij daaromtrent een paar opmerkingen. De bedoelde berichten zijn niet altijd even betrouwbaar, omdat de Duitse ambtenaars er persoonlijk belang bij hadden om de zaken mooier voor te stellen dan met de werkelijkheid overeenkwam, ten einde zich op hun posten te kunnen handhaven. De Duitse schrijvers die over de Flamenpolitik hebben gepubliceerd, schenken alleen aandacht aan het activisme voor zover dit in het kader van hun onderwerp past, Zo heeft bijv. F. Wende, die als documentalist een belangrijk compilatiewerk heeft gepubliceerd, zich niet in het wezen van het activisme ingewerkt, zodat zijn boek in dit opzicht te kort schiet.Ga naar eind2. Men diene echter te beseffen dat al het materiaal waarover de historicus nu kan beschikken, kennis achteraf is. De activisten in het bezette gebied waren zeer slecht op de hoogte van wat er omging. Onder die omstandigheden kon de Raad van Vlaanderen zijn politieke taak als vertegenwoordiger van het activisme niet vervullen. | |
Hoe stond de Vlaamse Beweging (afgekort V.B.) in 1914?De V.B. is kort na de omwenteling van 1830 ontstaan uit het conflict tussen de staat en de taal. Staatkundig zijn de Vlamingen Belgen, taalkundig behoren zij tot de Nederlandse taalgemeenschap. De ware aard van het conflict werd niet onderkend door alle vlaamsgezinden. Aan de taaleenheid werd afbreuk gedaan door allerhande taalparticularisten en amateur-dialectologen, wier belangstelling in de taal regionaal gericht was. In de geest van het romantisme werd geschermd met leuzen en fictieve begrippen, zoals ras, volk, stam, natie, nationaliteit, waarmee niet vruchtbaar kon worden gewerkt, omdat het conflict ging tussen twee realiteiten: de taal en de staat. Bij ieder openbaar optreden van de V.B. kwam dit conflict te voorschijn. Telkens gaven de belgicisten de prioriteit aan het staatsbelang en lieten de V.B. in de steek. Naarmate het romantisch getij verliep kwam het cultuurflamingantisme opzetten. Zo verloor de V.B. haar volks karakter en werd intellectualistisch. Dit sprak vooral de hogeschoolstudenten aan, die in hun verenigingen zeer vlaamsgezind en gedeeltelijk ook zeer radicaal optraden. Het bezwaar was | |
[pagina 291]
| |
echter dat deze studenten, die door hun leiders in de richting van de culturele verheffing waren gestuurd, na hun studietijd carrière wilden maken. De V.B. had de meesten onder hen weinig of niets te bieden. Zo verlieten de meeste vlaamsgezinde studenten het toneel van de V.B. langs een zijdeur en kwamen in het belgicisme terecht. Zo stond de V.B. ideologisch en organisatorisch zwak en verdeeld, toen zij bij het uitbreken van W.O. I op een zeer zware proef werd gesteld. Er waren flaminganten van verschillende richtingen, radicalen en gematigden, die binnen hun politieke partij of buiten het enge partijverband optraden. Zij vormden geen eenheid en er was geen samenspel tussen de verschillende groepen, ook doordat de gematigden zich dikwijls afzijdig hielden. Het viel niet te ontkennen dat de Vlaamse taalstrijd was gericht tegen het Franstalige Belgisch systeem. De Franstalige pers was steeds in de weer om het anti-Belgische karakter van de V.B. te beklemtonen. De open brief van Jules Destrée (1912) was een regelrechte uitdaging aan de Vlamingen om tot een duidelijke uitspraak te komen. Een grondige discussie over de bestuurlijke scheiding werd ontweken, omdat de V.B. zich had geconcentreerd op de actie voor de vernederlandsing van de Gentse universiteit en de aanval van Destrée haar ongelegen kwam. H.J. Elias heeft in zijn standaardwerk Geschiedenis van de Vlaamse Gedachte IV (1965) de toestand van de V.B. vóór 1914 veelzijdig belicht. Ik kan volstaan met daarnaar te verwijzen, in het bijzonder het laatste hoofdstuk op blz. 328-384 en zijn slotwoord in de laatste alinea: ‘... De revolutionaire bewegingen van de frontpartij en van het aktivisme, die geen historische zin zouden hebben, indien aan de vooravond van de eerste wereldoorlog de latente krachten van het konflikt niet aanwezig waren geweest en reeds leefden in een aanzienlijke groep dragers van de Vlaamse gedachte.’ | |
De Flamenpolitik was een improvisatieDeze stelling werd geponeerd door Frh. von der Lancken, een ervaren diplomaat die te Brussel chef van de Politische Abteilung was, in zijn boek Meine 30 Dienstjahre 1888-1918 (1931) 211-220.Ga naar eind3. In 1914 was geen enkel land voldoende voorbereid voor het voeren van een langdurige oorlog. Strategisch hield de Duitse legerleiding vast aan het plan von Schlieffen, dat bedoelde door een snelle opmars naar Parijs de afrekening in het westen te forceren. Dit plan mislukte door de slag aan de Marne in september 1914. Op 4 augustus motiveerde de rijkskanselier von Bethmann Hollweg in de Reichstag de inval in België door een beroep op de strategische noodzaak | |
[pagina 292]
| |
(Not kennt kein Gebot) en beloofde het tegenover België te zullen goedmaken. Op die verklaring werd hij fel aangevallen door de annexionistische Alldeutschers. Op 28 augustus werd de Kriegstagung der geschäftsführenden Ausschusses des Alldeutschen Verbandes gehouden. Daar ontvouwde de voorzitter Justizrat von Clasz zijn ‘Denkschrift zum Deutschen Kriegsziel’, dat in september werd gedrukt, doch waarvan de verspreiding tijdelijk werd verboden door de Duitse regering.Ga naar eind4. Op 9 september werd in het hoofdkwartier te Koblenz een topberaad gehouden, waarbij de keizer aan von Bethmann Hollweg opdroeg een program van de oorlogsdoeleinden op te stellen.Ga naar eind5. Uit deze gang van zaken blijkt wel dat er geen voldoende strategische en ook geen voldoende politieke voorbereiding is geweest. Een politieke lijn tegenover België was niet vastgesteld, omdat België alleen moest dienen als opmarsgebied naar Parijs en er niet was gerekend op een langdurige bezetting. Dit blijkt ook uit het feit, dat toen in augustus 1914 von Sandt, regeringspresident te Aken, werd belast met het vormen van een staf van ambtenaars voor het bestuur van de te bezetten gebieden, aan deze ambtenaars alleen de eis werd gesteld dat zij goed Frans moesten kennen. Aan het voeren van een Flamenpolitik werd niet gedacht. Hoewel de leiding van het Duitse Rijk niet voldoende bekend was met de taaltoestanden in België, heeft de rijkskanselier toch op 2 september geschreven aan von Sandt, die op 1 september in het gevolg van veldmaarschalk von der Golz te Brussel was aangekomen, om hem te attenderen op de V.B., ook in verband met een toekomstige goede verhouding met Nederland. Het is niet bekend wie de aandacht van v. Bethmann Hollweg op het vraagstuk heeft gevestigd.Ga naar eind6. Op 16 december 1914 ontving de op 2 december te Brussel aangekomen gouverneur-generaal Frh. von Bissing een instructie uit Berlijn voor het voeren van een Flamenpolitik, bevattend de vernederlandsing van de Gentse hogeschool. Toen waren echter reeds groepen flaminganten te Brussel, Gent en Antwerpen uit eigen beweging opgetreden. Dit weerlegt de foutieve beweringen van F. Passelecq, M. Basse, F. van Cauwelaert, Wullus-Rudiger en de werkgroep van de Ligue Nationale pour l'Unité Belge. Het is niet juist dat, zoals M. Basse schreef, het Duits bestuur te Brussel de activistische molen aan het draaien heeft gebracht. | |
Het Activisme was een improvisatieDe Duitse inval op 4 augustus 1914, die door niemand was verwacht, ontredderde de V.B. en noopte de flaminganten een afwachtende houding aan te nemen. Terwijl de politieke partijen tot de godsvrede besloten, zagen | |
[pagina 293]
| |
Franstalige journalisten de kans schoon om in fellere bewoordingen hun aanvallen op de V.B. voort te zetten. Dit anti-Vlaams gestook heeft de vlaamsgezinden sterk geërgerd.Ga naar eind7. Terwijl de Duitse opmars vorderde en meer Vlaams gebied werd bezet, begonnen de flaminganten zich te bezinnen over de mogelijke gevolgen van de oorlog, waarvan de afloop onzeker was. Het onderling overleg begon reeds zeer spoedig te Brussel, dat op 20 augustus werd bezet. Er kwamen tegenstellingen aan het licht die op 16 november 1914 uitliepen op een scheiding tussen radicalen en belgicisten, deze laatsten onder de leiding van Aug. Vermeylen. De meest voortvarenden onder de radicalen liepen vooruit op de Duitse overwinning, terwijl de meer gematigden zich instelden op een vrede door overleg. Dit verschil van opvatting lag aan de grond van de verdeeldheid die van het begin tot het einde onder de activisten is blijven bestaan. De eersten, die kwantitatief in de minderheid waren, maar organisatorisch sterk stonden door de verenigingen Jong Vlaanderen en Vrij Vlaanderen, zagen de oplossing in de oprichting van een staat Vlaanderen, die zich alleen had kunnen handhaven door aanleuning bij het Duitse rijk. De anderen gingen uit van de verklaring van de Duitse rijkskanseliers, die herhaaldelijk hebben bevestigd dat België zou worden hersteld. Met het oog daarop waren zij bereid met de bezettende macht samen te werken voor het invoeren van hervormingen op onderwijsgebied en aan de bestuurlijke scheiding, die de omvorming van België in federalistische zin zou kunnen inleiden. Men kan zich het activisme dus moeilijk voorstellen als een eenheid. Er waren alleen activisten, die individueel of in groepen optraden en wier standpunten sterk uiteenliepen. Onafhankelijk van elkaar ontwikkelden zich drie centra van activisme: te Brussel, Gent en Antwerpen, die door verkeersstremmingen en stopzetting van de P.T.T. weinig of geen contact met elkaar konden hebben. Aan de andere kant werd het activisme sterk geremd, doordat openlijke toetreding zeer compromitterend was, zodat de meeste vlaamsgezinden om redenen van persoonlijke aard verkozen zich te onthouden. De eerste samenwerking met de bezettende macht betrof de toepassing van de bestaande taalwetten in het onderwijs, een kwestie die vooral de Vlaamse bevolking van de Brusselse agglomeratie aanbelangde. Ook de voorbereiding van de vernederlandsing van de Gentse universiteit werd ter hand genomen. Dit maakte het nodig reeds in 1916 over te gaan tot de vorming van een Vlaamse afdeling in het ministerie van Wetenschappen en Kunsten. Dit liep vooruit op de bestuurlijke scheiding, die werd aangekondigd door | |
[pagina 294]
| |
de rijkskanselier op 3 maart 1917 bij het bezoek van de afvaardiging van de Raad van Vlaanderen te Berlijn. Het waren niet alleen de activisten die zich tot de bezettende macht wendden. Toen in december 1915 bekend werd dat de Gentse universiteit zou worden heropend, richtten de anti's zich op 3 januari 1916 met een vertoogschrift tot de gouverneur-generaal om daartegen te protesteren. Het Manifest van de Hogeschoolbond, waarmee de propaganda werd ingezet, kwam pas later, nadat de desbetreffende verordening was verschenen. Ook naar aanleiding van de verordening van 21 maart 1917 ter invoering van de bestuurlijke scheiding kwamen de anti's met een analoog protest.
Prof. L. Wils heeft zich in zijn boek blijkbaar voorgenomen de stelling van F. van Cauwelaert te verdedigen, dat ‘het activisme een vreemd gewas (is), zorgvuldig voorbereid en kunstmatig door de Duitse veroveringspolitiek op de Vlaamse beweging ingeënt’. Ik meen dat noch F. van Cauwelaert noch L. Wils het overtuigend bewijs van de juistheid van deze stelling hebben geleverd. In alle gevallen is het initiatief uitgegaan van personen en groepen die reeds in de vooroorlogse V.B. waren opgetreden, zonder directe beïnvloeding door de Duitsers. Om met Gent te beginnen: ik heb er ruim twee jaren gewoond (1908-1909) en kan meepraten over wat er vóór 1914 in de V.B. omging. De Gentse V.B. onderscheidde zich door haar radicalisme, waardoor zij essentieel anti-Belgisch en Groot-Nederlands gericht was. Deze radicale geest wortelde in de geschiedenis. Het bewind van koning Willem I had er diepe sporen achtergelaten; men denke aan J.F. Willems, F.A. Snellaert, J. Vuylsteke en veel anderen. De vrijzinnig-protestantse dominee J.D. Domela Nieuwenhuis Nijegaard was in de Gentse V.B. volledig ingeburgerd en had vele Vlaamse vrienden. Met zijn Groot-Nederlandse visie paarde hij de ideologie van de noordse of Groot-Germaanse volksgemeenschap, die paste bij de romantische tijdgeest. Domela's uitgangspunt was ‘Vlaanderen vrij van allen zuidelijken dwang’. Het is niet te verwonderen dat Domela er door zijn imponerend optreden en sterke overredingskracht in slaagde een groot aantal aanhangers om zich te scharen, die de vereniging Jong Vlaanderen vormden. Domela zelf werd in 1917 door de Duitsers uitgeschakeld.Ga naar eind8. Lang daarvoor was te Gent de opbouwende fase van het activisme begonnen door de voorbereiding van de vernederlandsing van de Gentse universiteit. Over Antwerpen schrijft L. Wils op blz. 104: ‘Antwerpen was het enige centrum waar tijdens het eerste oorlogsjaar een bekende flamingant, August Borms, zich op het pad van de aktivistische kollaboratie met de bezetter | |
[pagina 295]
| |
begaf.’ Dit geeft de positie niet juist weer. Borms trad pas in het openbaar op als activist, toen hij in juni 1915 samen met Raf. Verhulst de redactie van Het Vlaamsche Nieuws overnam. Zoals Borms vóór de oorlog een ijverig propagandist was geweest, lag het geheel in zijn aard actie te blijven voeren. Hij vond daarbij steun bij de Groeningerwachten.Ga naar eind9. Buiten deze kring was echter niemand in de gevestigde V.B. bereid hem als leider te aanvaarden. Naarmate Borms en zijn volgelingen naar Jong Vlaanderen evolueerden, verloren zij de aansluiting met de meer gematigde vlaamsgezinden, die er weinig voor voelden op de toekomstige ontwikkelingen vooruit te lopen. Voor zover men het activisme beschouwt als samenwerking met de bezetter, bood Antwerpen daar geen gelegenheid toe, omdat er in tegenstelling met Gent en Brussel geen opbouwend werk was te verrichten. Voor de realistisch denkende vlaamsgezinden, die te Antwerpen bijzonder talrijk waren, was openlijke toetreding tot het activisme een riskant avontuur, waarbij zij niets te winnen maar alles te verliezen hadden. Het resultaat was, dat de V.B. op een laag pitje te sudderen werd gezet tot na de oorlog. Te Brussel was de V.B. overwegend in handen van ambtenaars, beambten en leraars, die weinig weerklank vonden bij de massa van de Brusselse bevolking. Bij het uitbreken van de oorlog was de meest radicaal optredende organisatie het in 1890 gestichte Nationaal Vlaams Verbond met de Vlaamse Volksraad, onder leiding van Frans Reinhard, M. Josson en J.L. Haller von Ziegesar.Ga naar eind10. In het begin van de oorlog stelden zij zich op het standpunt van een federalistische omvorming van de Belgische staat, en daar zijn zij niet van afgeweken. Geleidelijk werden zij verdrongen door de Jong-Vlamingen, met naast zich de katholieke groep Vrij Vlaanderen. De eerste twee oorlogsjaren gingen op in pogingen om een overkoepelend orgaan van het activisme tot stand te brengen. Ten slotte werd op 4 februari 1917 de Raad van Vlaanderen gesticht op basis van een compromisformule, waar men alle kanten mee uitkon. Brussel werd het voornaamste centrum van het activisme, omdat daar de meesten samenkwamen die door hun werkkring betrokken waren bij de voorgenomen verwezenlijkingen: de onderwijshervormingen en de bestuurlijke scheiding. De Raad van Vlaanderen werd overwegend een ambtenaars-parlement, doordat de zittingen trouw werden bijgewoond door de in de Brusselse agglomeratie wonende leden, terwijl de anderen en vooral die uit het etappengebied grotendeels afwezig waren. De raadsvergaderingen hadden dikwijls een onbevredigend verloop, omdat de meeste raadsleden niet wisten wat er omging. Het belangrijkste werk werd gedaan in talrijke commissies en besprekingen in kleine kring, waarvan weinig of niets terug | |
[pagina 296]
| |
te vinden is. Om slechts een voorbeeld te noemen: de commissie die met de Duitse prof. von Dyck belast was met de voorbereiding van de vernederlandsing van de Gentse universiteit, bestond aanvankelijk uit de leraars P. Tack, J. de Decker en J.L. Haller von Ziegesar en de advocaat W. Thelen. Deze laatste trok zich terug nadat hij zich in Den Haag door minister P. Poullet had laten intimideren, en ook Haller gaf het op. Het meeste werk werd dus geleverd door P. Tack en J. de Decker. (Ik vermeld dit speciaal omdat verschillende schrijvers het hebben gehad over hogeschool-commissies, waarvan de samenstelling min of meer uit de lucht was gegrepen.) | |
Het conflict tussen Activisme en FlamenpolitikDe pangermanisten, die sedert 1890 in het Alldeutscher Verband waren georganiseerd, hebben steeds een keiharde oppositie gevoerd tegen de Duitse rijksregering, verpersoonlijkt in de ijzeren kanselier Bismarck en zijn zwakkere opvolgers Caprivi, Fürst Hohenlohe, Graf Bülow en von Bethmann Hollweg. De pangermanisten wilden de staatkundige eenheid van de Duitse landen, die was mislukt door de hegemoniestrijd tussen Pruisen en Oostenrijk. Ook werd gedacht aan een sterk Midden-Europa, dat door Duitsland zou worden beheerst. Na de verklaring van 4 augustus 1914 werd ook vanuit militaire en maritieme kringen de opvatting verkondigd, dat België niet mocht worden opgegeven vanwege de strategische beveiliging. Deze opvatting overheerste in het topberaad van 9 september 1914 te Koblenz, waar de rijkskanselier van de keizer de opdracht kreeg zijn septemberprogram op te stellen. Dit was de grond van de onduidelijkheid die steeds heeft bestaan over het ten opzichte van België te voeren beleid. Het was een noodlottige samenhang, dat te Gent in het etappengebied dat onder rechtstreeks militair bestuur stond, Domela reeds in oktober 1914 een richting aangaf die hem feitelijk in het kielzog van de annexiomstische militairen deed terechtkomen. Te Brussel daarentegen kreeg de gouverneur-generaal Frh. von Bissing van de rijksregering instructies voor het voeren van een Flamenpolitik, die zich beperkten tot inwendige hervormingen van de Belgische staat. Kort nadat de verordening tot invoering van de bestuurlijke scheiding was verschenen, overleed von Bissing op 18 april 1917. Hij werd vervangen door von Falkenhausen, die door de keizer tegen de wil in van de rijkskanselier werd benoemd. Von Bethmann Hollweg zelf werd ten val gebracht door de vredesresolutie van de centrumpartij en sociaaldemocraten in de Reichstag, doch vooral door de actie van de Alldeutschers. Reeds in 1916 was er ook verandering gekomen in de opperste legerleiding | |
[pagina 297]
| |
door het optreden van het tweemanschap Hindenburg-Ludendorff, waar von Falkenhausen zich bij aansloot. In het kader van de bestuurlijke scheiding werd Schaible als Verwaltungschef voor Vlaanderen aangesteld. Zo ging de Flamenpolitik over van de Politische Abteilung naar de Zivilverwaltung. Von Bethmann Hollweg werd opgevolgd door Michaelis, die de buitenlandse politiek overliet aan de op 8 augustus 1917 benoemde staatssecretaris von Kühlmann. Deze was van oordeel dat België moest worden opgegeven om zo spoedig mogelijk tot vrede te kunnen komen. Begin november 1917 werd Michaelis opgevolgd door von Hertling. Hindenburg-Ludendorff bleven de politiek van de rijksregering tegenwerken. Van de vredespogingen kwam niets terecht. Is het te verwonderen dat de leden van de Raad van Vlaanderen, die weinig op de hoogte waren van wat er in de hogere regionen omging, niet wisten waaraan zich te houden? Het is niet meer mogelijk aan de hand van de publikaties na te gaan wat zich in de raadsvergaderingen afspeelde; ook in de schoot van het uitvoerend bestuur van de Raad kon men het niet eens worden over de te volgen lijn. In de avondvergadering van 22 december 1917 gaf J. de Decker een toelichting over de ontstane crisis en stelde een interne reorganisatie voor, waarbij het bestuur zou worden vervangen door een bureau en een commissie van gevolmachtigden. Dit voorstel werd aangenomen, maar tevens werd de vergadering overrompeld door een voorstel van A. Borms om de zelfstandigheid van de staat Vlaanderen uit te roepen. Dit onverwachte voorstel, dat helemaal niet was voorbereid, werd onder grote verwarring aangenomen. De Duitsers bleken echter niet bereid deze uitroeping te erkennen, zodat dit gebaar niet meer is geweest dan een slag in de lucht. De tweede Raad, die op 9 maart 1918 zijn eerste vergadering hield, werd door de machtsoverdracht aan de commissie van gevolmachtigden feitelijk uitgeschakeld, zodat de raadsvergaderingen een schijnvertoning werden. Op 11 juli 1918 verklaarde von Hertling in de hoofdcommissie van de Reichstag dat Duitsland bereid was België op te geven, terwijl hij geen woord zei over de Flamenpolitik. Vele raadsleden en in het bijzonder die welke het meest van de Duitse overwinning hadden verwacht, besloten daaruit dat zij door de Duitsers overboord waren gegooid. Er volgden verwarde debatten in de Raad, die in de vergadering van 16 augustus eindigden met een motie, die de commissie van gevolmachtigden dwong hun mandaat neer te leggen. Intussen was het Duitse zomeroffensief vastgelopen en hadden Hindenburg-Ludendorff verzocht om onmiddellijke onderhandelingen op de basis van de 14 punten van president Wilson. In augustus en september werden in besloten kring besprekingen gevoerd over | |
[pagina 298]
| |
de samenstelling van een nieuwe commissie van zaakgelastigden, die buiten de Raad van Vlaanderen zou staan. Toen deze op 26 september werd benoemd, was de uittocht van activisten uit het etappengebied reeds begonnen, daar werd aangenomen dat het Duitse leger zich strijdend zou terugtrekken tot op de Maaslinie. Dit plan kon niet worden uitgevoerd. In de ochtend van 8 november bevonden de Duitse afgevaardigden zich reeds te Compiègne om over de overgave te onderhandelen. De muiterij van de mariniers te Kiel op 9 november verzwakte nog verder de positie van Duitsland tegenover de Geallieerden, zodat in de avond van 10 november de onderhandelaars werden gemachtigd om de volgende ochtend 11 november de onvoorwaardelijke overgave te ondertekenen. | |
Strubbelingen onder vluchtelingenHet is moeilijk de strubbelingen onder de vluchtelingen in Nederland en elders voor te stellen als voortzetting van de vooroorlogse V.B. Het waren ook geen uitingen van activisme, in de betekenis die dit begrip in het bezette gebied heeft gekregen. Er zijn volgens ruwe schatting zo'n twee miljoen vluchtelingen geweest, uit alle delen van België en uit alle lagen van de bevolking. In Nederland waren er op een bepaalde datum ruim een miljoen, maar dit aantal liep snel terug door terugkeer naar huis. Voor degenen die naar Engeland, Frankrijk of elders waren gevlucht, was de terugkeer niet zo gemakkelijk. Er heerste onder deze massa ontheemden een echte vluchtelingenstemming, ontsproten uit onbehagen, onrust en onzekerheid over de toekomst. Op enkele uitzonderingen na beschikten deze mensen niet over voldoende middelen om het gedurende lange tijd in het buitenland te kunnen blijven uitzingen, en zeker niet naarmate de oorlog langer bleef voortduren dan iemand had durven voorzien. Degenen die in België in openbare dienst waren geweest, kregen hun salaris doorbetaald, maar ook een massa anderen konden het niet stellen zonder steun van de Belgische regering. Dit legde de ondersteunden verplichtingen op, overeenkomstig de spreuk: ‘Wiens brood men eet, diens woord men spreekt.’ Dit ondervonden René de Clercq en Ant. Jacobs in 1915, toen zij als hoofdopstellers van De Vlaamsche Stem geen voldoende rekening hielden met het van hogerhand op het Bussummer telegram gegeven antwoord. Beiden werden gebroodroofd, de eerste doordat hem zijn salaris van leraar aan het Gentse atheneum niet meer werd uitbetaald, de tweede doordat hem zijn werkkring als leraar aan de Belgische school te Amsterdam werd ontnomen. Het gevolg was dat beiden naar België terugkeerden en daar aan het activisme deelnamen. Onder degenen die in de tros van de Belgische regering over de grens gin- | |
[pagina 299]
| |
gen, bevonden zich een aantal journalisten, meestal Franstalige. Sommigen onder hen hadden zich reeds voor de oorlog naam gemaakt door hun anti-Vlaams geschrijf. Gedurende de eerste twee maanden van de oorlog hadden zij zich niet onbetuigd gelaten. De hetze tegen alles wat Vlaams is ging door in de in het buitenland opgerichte Belgische bladen. Veel onwaars werd geschreven over de val van de vesting Antwerpen. De overgave werd als Vlaams verraad bestempeld. Het staat echter vast, dat toen de burgerlijke autoriteiten onder de leiding van L. Franck, nadat de stad gedurende twee dagen was beschoten, te Kontich de overgave tekenden, het grootste gedeelte van het Belgisch leger over de Schelde was teruggetrokken en de rest in wanorde over de grens was gevlucht. Er bleven geen militairen in de vesting over, tenzij achter de linkeroever. Zo moest de bevelhebber generaal de Guise zijn ondergeschikte generaal Werbrouck naar Antwerpen terugzenden om daar in het stadhuis de acte van overgave van de vesting formeel te ondertekenen.Ga naar eind11. De aanvallen op Antwerpen in de Franstalige pers waren buitengewoon heftig. Ten slotte werd al die laster samengevat in een pamflet ‘La Vérité sur la capitulation d'Anvers’, dat met een grote oplage werd gedrukt en op ruime schaal werd verspreid in Nederland, Engeland en achter het IJzerfront. Daarop werd geantwoord door een ander pamflet ‘La Vérité sur la prise d'Anvers’. Het is wel merkwaardig dat de schrijver van het eerste pamflet onbekend bleef, niettegenstaande de uitgebreide informatie- en spionagediensten. Wel weet men dat de tekst van het pamflet een weergave inhield van de onbeheerste aantijgingen en bedreigingen, die door minister P. Hymans waren gericht tot L. Franck c.s., toen dezen zich voor een commissie kwamen verdedigen. De rede van P. Hymans was in de Londense Métropole verschenen.Ga naar eind12. | |
Frans van CauwelaertIn het boek van Prof. L. Wils is Frans van Cauwelaert de centrale figuur en wordt hij voorgesteld als de grote kampioen van de V.B. in Nederland. Ik wil daarom de rol van F. Van Cauwelaert in de oorlogsjaren toetsen aan zijn verleden en aan wat redelijkerwijs van hem mocht worden verwacht. Toen ik in 1903 aan de Leuvense hogeschool kwam, stond F. van Cauwelaert er aan de top van het Vlaams studentenleven. Als velen kwam ik onder de indruk van zijn uitzonderlijke intelligentie, zijn sprankelend redenaarstalent, zijn onbetwist leiderschap. Hij verbleef te Leuven van 1899 tot 1905 en deed er kandidaats geneeskunde en doctoraal thomistische wijsbegeerte. Deze laatste studie, die een bijzaak had moeten zijn, bracht hem onder de invloed van professor, later kardinaal Mercier. F. van Cauwelaert | |
[pagina 300]
| |
brak zijn medische studie af vanwege het vooruitzicht op een professoraat in de wijsbegeerte. Hij kwam niet verder dan een buitengewoon professoraat in de psychologie aan de kantonale hogeschool te Fribourg. Van daaruit solliciteerde hij driemaal tevergeefs naar opengevallen plaatsen te Leuven, Luik en Gent. Zo moest hij in 1909 inzien dat hij in lichtvaardig vertrouwen op Mercier een doodlopend spoor had gevolgd. Hij keerde dan naar Leuven terug om rechten te studeren en behaalde er in 1913 zijn academische titel. Intussen was hij in mei 1910 tot volksvertegenwoordiger voor Antwerpen gekozen, als afgevaardigde van de Nederduitse Bond opvolger van de 75-jarige Edw. Coremans, die zich pas op het laatste ogenblik terugtrok (hij was zwaar ziek en overleed een half jaar later). Daar de Nederduitse Bond geen andere geschikte kandidaat bij de hand had, werd de student F. van Cauwelaert hals over kop in de Antwerpse politiek binnengeloodst.Ga naar eind13. Er werd aan de intrede van F. van Cauwelaert in de politiek meer dan een lokale betekenis toegekend, want zijn vrienden in het gehele Vlaamse land gingen hem zien als de komende grote man van Vlaanderen, die de politieke leider van de V.B. zou worden. Was deze verwachting gegrond? Men kan het sterk betwijfelen. De fout ligt m.i. in het gebrek aan ideologisch en psychologisch inzicht bij degenen die hem in het zadel hebben geholpen. F. van Cauwelaert was weliswaar door en door Vlaams en Vlaamsgezind, maar als studentenleider had hij zich in woord en geschrift beperkt tot het cultuurflamingantisme. De diepere zin van de V.B. als zijnde gericht tegen de Belgische staat had hij terzijde gelaten. Toen hij volksvertegenwoordiger werd, was hij politiek gesproken een onbeschreven blad. Men heeft zich vergist door van hem te verwachten dat hij zich anders zou gedragen dan zoveel anderen tot dan toe hadden gedaan, m.a.w. dat hij in zijn politiek optreden aan de Vlaamse zaak de voorrang zou geven. Achteraf hebben zijn vlaamsgezinde vrienden, die radicaler dachten dan hij, hem een verrader genoemd. Verrader is een zwaar woord, waaraan men niet te licht mag tillen. Ik ben meer geneigd mijn opinie uit te drukken met deze bekende woorden, dat ‘il ne mérite ni cet excès d'honneur ni cette indignité’. Toen F. van Cauwelaert einde september 1914 met de Belgische regering uitweek kwam hij, eenmaal over de grens, financieel in dezelfde positie als de ontelbare andere vluchtelingen, die van het manna van de Belgische regering moesten leven. Dit bleek al spoedig toen hij werd ingedeeld bij het Office Belge in Den Haag, waar zijn politieke tegenstrever, de socialistische Waal M. Terwagne, als directeur was aangesteld. F. van Cauwelaert bleef er niet lang, doch kreeg andere officiële functies. Hij bleef er wel lang genoeg om zich de haat van M. Terwagne en zijn hand- | |
[pagina 301]
| |
langer L. du Castillon op de hals te halen, die hem in hun orgaan Het Belgisch Dagblad ongenadig bleven bestoken.Ga naar eind14. Het was in het dagblad De Vlaamsche Stem, waarvan het eerste nummer op 1 februari 1915 verscheen, dat de positie van F. van Cauwelaert in de knel kwam. Als goed belgicist wilde hij de V.B. minimaliseren tot een binnenlandse aangelegenheid van de staat België, die na de oorlog door de teruggekeerde Belgische regering zou worden geregeld. F. van Cauwelaert vond echter geen steun bij de regering, die de vlaamsvijandige perscampagne liet begaan of ondersteunde. Door het ontbreken van officiële steun kwam De Vlaamsche Stem vanzelf in geldzorgen, waardoor het blad zou moeten verdwijnen. De zaak liep uit de hand, toen bij het Guldensporenfeest te Bussum het bekende telegram aan de koning werd gezonden, dat op de bekende wijze werd beantwoord. Er bleken twee groepen te bestaan: aan de ene kant de zgn. loyale groep onder leiding van F. van Cauwelaert en aan de andere kant een radicale groep. Het werd een persoonlijke strijd tussen de belgicist F. van Cauwelaert en de Groot-Nederlander F.C. Gerretson, die de gelegenheid waarnam om voor een gering bedrag in het bezit te komen van de meerderheid van de aandelen van De Vlaamsche Stem. F. van Cauwelaert heeft zich m.i. in deze zaak geen goed verliezer getoond en ook veel later, toen hij zijn Gedenkschriften schreef, is hij zijn tegenstrever in een kwaad daglicht blijven stellen.Ga naar eind15. Prof. L. Wils behandelt het geval van De Vlaamsche Stem uitvoeriger, maar vooral grondiger dan F. van Cauwelaert het in zijn oorlogsdagboek en gedenkschriften heeft gedaan. Het bezwaar daarvan is m.i. dat hij het geval te veel centraal stelt, of m.a.w. opblaast, door er allerlei op zichzelf staande dingen bij te halen of er omheen te vlechten, die er feitelijk geen verband mee houden. Dit alles wordt ingepast in de verdediging van F. van Cauwelaerts stelling dat (om het met één woord samen te vatten) het activisme Duits maakwerk is geweest. Ik heb sterk de indruk dat L. Wils, geheel te goeder trouw, zijn doel is voorbijgeschoten. Er is uiteraard gedurende de oorlogsjaren zowel in Nederland als in België zeer veel gezegd. Sommige gesprekken zijn vereeuwigd in geheime rapporten, die nu aan het licht zijn gekomen. Intussen zijn de meeste betrokkenen overleden. Dit leidt tot misbruik van het ‘document’ als bewijsmiddel. Om nog eens terug te komen op Gerretson: zijn persoonlijkheid is bij F. van Cauwelaert en ook bij L. Wils slecht uit de doeken gekomen. Gerretson was in de oorlogsjaren directiesecretaris bij de Koninklijke-Shell, een Nederlands-Brits concern dat grote diensten heeft bewezen aan de oorlogvoering van de geallieerden. Het is ondenkbaar dat een zo intellectueel hoogbegaafd man in zijn positie zich zou hebben laten gebruiken in dienst | |
[pagina 302]
| |
van de Duitse politiek. Gerretson was een goed Nederlander met een wijde Groot-Nederlandse visie. Dat hij voor deze visie begrip heeft gezocht bij de Duitse gezant is heel iets anders dan dat hij onder Duitse invloed zou hebben gestaan.Ga naar eind16. | |
BesluitHet is een goedkope dooddoener om iedereen die bij het Vlaams activisme betrokken is geweest, als duitsgezind te bestempelen. In zijn algemeenheid was dit niet waar. In werkelijkheid heeft vanaf het ontstaan van de V.B. bij de vlaamsgezinden een anti-Belgisch gevoel geheerst, min of meer bewust naarmate men radicaler was ingesteld en consequent doordacht in het conflict tussen taal en staat. Dit anti-Belgisch sentiment kon bewust leiden naar de Groot-Nederlandse gedachte en/of in de geest van het romantisme naar een gevoel van Groot-Germaanse volksgemeenschap, dat men niet mag verwarren met pangermanisme of duitsgezindheid. Het was onvermijdelijk dat, gezien de houding van de Belgische regering, de radicale elementen in de oorlogstijd actief zouden optreden. Het is daarom niet waar, dat het activisme een vreemd gewas is geweest, dat door de Duitse veroveringspolitiek zorgvuldig werd voorbereid en op de V.B. werd ingeënt. Het activisme was geen eenheid, evenmin als de vooroorlogse V.B. een eenheid was. Bij iedere activist afzonderlijk hebben overwegingen van verschillende aard een rol gespeeld; hetzelfde geldt voor degenen die zich niet openlijk tot het activisme hebben bekend. Een gedeelte van de activisten hebben geloofd in de Duitse overwinning en hebben zich daarop ingesteld. Anderen, die meer realistisch waren aangelegd, hebben gerekend op een vrede door overleg, waarbij België zou worden hersteld. In dit vooruitzicht hebben zij gewerkt aan hervormingen in de binnenlandse structuur van België, die bij de vredesonderhandelingen gewicht in de schaal zouden kunnen leggen. Men is daarbij, mede in verband met de ontwikkeling van de internationale toestand, op grote moeilijkheden gestuit. De bedoelde verwezenlijkingen konden slechts gedeeltelijk tot stand worden gebracht, tengevolge van de tegenwerking van de Gentse hoogleraars, de ambtenaars in de ministeries en de rechterlijke macht, die met behoud van hun salaris door de Belgische regering en haar organen tot staking werden gedwongen. Ten slotte waren de activisten slechts een hoopje roekeloze idealisten, die hoog spel hebben gespeeld. Zij hebben het spel verloren en ieder van hen heeft er de gevolgen van ondergaan. Is het activisme vergeefs geweest? De doorwerking en de invloed van het activisme zijn niet met materiële | |
[pagina 303]
| |
maatstaven te bepalen. Zeker, wat tijdens de oorlog werd verwezenlijkt is in de overwinningsroes weggevaagd. Gebleven is de macht van de ideeën. Het activisme heeft voor de eerste maal de ideologische basis van de V.B. blootgelegd, en aangetoond dat deze basis sterk genoeg is voor een staatkundige opbouw van onze taalgemeenschap. Ik reken het niet tot mijn taak en het ligt niet in mijn bevoegdheid na te gaan in hoeverre de V.B. van na 1918 tot op heden heeft voortgebouwd op deze ideologische basis. Daar laat ik ieder graag het zijne over denken. 's-Gravenhage, december 1973 |
|