In memoriam Jos de Haes
Op 1 maart overleed plots, ten gevolge van een embolie na een kleine operatie aan de voet, op drieënvijftigjarige leeftijd, onze redacteur Jos De Haes. Onze verslagenheid was en is groot. Zijn vriendelijke, beminnelijke en discrete persoon was al onze redacteurs dierbaar en sommigen onder ons waren door oude, innige vriendschap aan hem verknocht. Zijn rijke cultuur, zijn uitgebreide literaire kennis en zijn even rijpe mensenkennis hield hij meestal ook op onze redactievergaderingen, achter bescheidenheid verscholen.
Jos De Haes heeft in de vijftiger jaren, toen hij zelf met geleidelijk groeiende duidelijkheid zijn eigen poëtische visie ontdekte, in ons tijdschrift enkele kritische opstellen geschreven, waarin hij met de sobere verwoording en de scherpe esthetische intelligentie die hem kenmerkten, zijn standpunt tegenover de poëzie van voorgangers en tijdgenoten bepaalde. Ook voor latere lezers, die zich voor de ontwikkeling van de naoorlogse poëzie zullen interesseren, hebben sommige van deze bijdragen blijvende betekenis. Uit diepe vertrouwdheid met het christelijke denken en met de Griekse wijsheid en letterkunde - hij vertaalde Pindaros en Sofokles -, uit mediterende lectuur van moderne filozofen en wijzen (Pascal, de existentialisten, Teilhard de Chardin e.a.) en uit jarenlange innerlijke omgang met het lijden, bouwde hij een wereldbeeld op, dat in zijn eigen leven tot in de laatste vezel en in zijn laatste dichtbundels tot in de laatste silbe, oereigen geest en bloed is geworden. Vooral in de laatste twee bundels, van de vier die hij liet verschijnen, Gedaanten en Azuren Holte, geven de oorspronkelijke beeldkracht, de strenge tucht, de volheid van het woord en de dramatische densiteit van zijn wereldbeeld aan zijn werk een fascinerende en imponerende kracht, die zich wel een eigen plaats zal beitelen in de geschiedenis.
Wij zijn gelukkig en dankbaar omdat onze vriend Jos door zijn jarenlange medewerking als dichter en redacteur ons tijdschrift heeft helpen verrijken. Na dit afscheidswoord drukken wij een gedicht af dat wij een paar weken vóór zijn schielijk heengaan van hem ontvingen. Dit moet dan, door Gods wil, de laatste prangende stameling zijn van zijn nu voorgoed gesloten