ven.’ (166). En ‘dit was alleen nog het begin - zij het van het einde’ (p. 167). Hij ‘kombineerde, deduceerde, nam de meest malle proeven, en ten slotte had hij het: de straling was overal. Zij zat in de atmosfeer, kwam van de zon, en zij heette: orgone.’ (p. 170). En het gaat nóg verder: ‘In de zomer van 1940 was hij op vakantie in Maine, keek in een heldere nacht omhoog naar het twinkelen van de sterren.
Daar klopte iets niet. Hij nam een holle buis, en door deze nieuwe versie van zijn sleutelgat keek hij naar de donkere ruimte tussen de sterren. Geen twijfel mogelijk: ook daar getwinkel, ja zelfs lichtflitsen. Het bewijs was geleverd: het universum was één oceaan van orgone - zij was de “primordiale kosmische energie”. Niet alleen het zonnestelsel, het hele heelal kwam klaar, zoals eens zijn moeder. Eindelijk was hij, waar hij wezen wilde.’ (p. 173)
Wat volgt kan nu alleen maar een anticlimax zijn, het ‘begin van de eindstrijd’, waar Mulisch zich meer en meer van zijn object gaat distantiëren met alle varianten van goedmoedige spot tot duidelijke afwijzing. Reich schrijft een ‘larmoyante’ zelfverdediging en een ‘onleesbaar’ boek over Ether, God and Devil, en geraakt psychologisch in conflict met een laatste grote vader-figuur, Einstein, die zijn heelalstudies afwijst, en wint ‘met een verschrikkelijke knock out.’ (p. 180). ‘En met ijzeren konsekwentie kreeg Reich een paar maanden na het Oranur Experiment een hartaanval. In hemzelf was de vader begonnen aan zijn definitieve overwinning.’ (p. 181). Zo gaat het voort en voort en voort en de romanlezer in me knikt instemmend wanneer Mulisch dit keer het mozaïek van zijn oerscène nog met één kleursnipper verrijkt, ‘het waargenomen orgasme van zijn moeder’. (p. 195)
Zo is Mulisch' ‘avontuur met Wilhelm Reich ten einde’ (p. 209). De auteur voegt er alleen nog aan toe dat op die derde november 1957, toen Reich stierf ‘in het koude water van zijn vaders dood’, hijzelf naar een opvoering zat te kijken van het toneelstuk ‘Het Water’. Niet dat er daarom enig oorzakelijk verband is, zegt hij, maar het was wel ‘dezelfde dag’. Volgt nog de epiloog, waar de krankzinnig geworden Duitse sergeant Kunze heel alleen het onneembare bolwerk Douaimont op de Fransen verovert.
In deze slotfragmenten herkent de lezer de techniek, of misschien zeg ik beter het soort bijgeloof waar deze roman - Mulisch zelf noemt zijn boek een ‘novelle’ - voor een groot deel op gebouwd is; die van de associatieve verbanden. Het leven van Reich is slechts een aanleiding, een stramien. De werkelijke inhoud wordt gevormd door een reeks poëtische variaties rond de thema's moeder, vader, zelfmoord, schuldgevoel, eenzaamheid, zelfbehoud, leven, dood, dit alles openspringend in prachtige metaforen die als vaste muzieknoten telkens terugkeren: het bolwerk, het water, de sleutel,