| |
| |
| |
Tijdschriftenrevue
Nieuwe Stemmen
29ste jrg., nr. 8, aug.-sept. 1973
Ter gelegenheid van zijn 30ste verjaardag schrijft het blad een literaire prijs uit voor poëzie en novelle. Naar aanleiding van het verschijnen van Jonckheere's ‘Poëtische inventaris’ schrijft R. van de Perre een essay, waarin hij de evolutie van de dichter op de voet volgt. Pieter G. Buckinx van zijn kant schrijft over de dichter Ed. Hoornik: een boeiende en persoonlijke confrontatie. In ‘Poëziespiegel’ bespreekt A. de Longie recente publikaties.
| |
De Gids
136ste jrg., nr. 7, 1973
Een literair nummer. Laurens Vancrevel stelt de Nederlandse surrealistische auteur Hendrik Cramer (1890-1945) voor, een in de literatuurgeschiedenis onbekende figuur. Hij was vooral in Frankrijk actief bij het surrealistische tijdschrift ‘Le Grand Jeu’ met Daumal en Lecomte. Daarna een verhaal van Cramer: ‘In een mosselschelp’. Ander proza is van R. Geel, een boeiend geschreven verhaal over de herdenking van een wonderkind, en van G. Muller. J. Bernlef, die vanaf het volgende nummer zijn poëziekroniek hervat, schrijft bedenkingen rond ‘een stoel’. ‘Problemen rond literaire waardeoordelen’ is een essay van J.J.A. Mooij. De auteur slaagt erin een zeer systematische en heldere analyse te brengen van dit bijzonder ingewikkeld en met emoties beladen probleem. Sterk aanbevolen.
| |
De Vlaamse Gids
57ste jrg., nr. 10, okt. 1973
Een speciaal nummer ter gelegenheid van de 85ste verjaardag van A. Roland Holst. Willem M. Roggeman brengt verslag uit van een bezoek(je) aan de dichter te Bergen. In ‘Schrikbewind of bevrijding’ gaat Cornets de Groot in op Roland Holsts visie op de materiële en immateriële waarheid, zoals die tot uiting komt in het essay ‘Uit zelfbehoud’. Jef Barthels onderzoekt de functie en de achtergrond van de herhalingen in zijn poëzie. Jules Goffard vergelijkt de wereldbeschouwelijke opvattingen van A. Roland Holst en Oswald Spengler. Ten slotte publiceert Jan van der Vegt een hoofdstuk uit zijn te verschijnen studie over ontwikkeling, samenhang en achtergronden bij Roland Holst. Dit fragment handelt over de betekenis van twee bewerkingen van Ierse sagen, nl. ‘De dood van Cuchulain van Murhevna’ en ‘Deirdre en de zonen van Usnach.’
| |
De Tafelronde
18de jrg., nr. 1
Peter Meyboom schrijft een wel erg gesimplifieerde ‘Korte analyse vooral in het
| |
| |
licht van de functieverandering van de taal’. Het gaat over de ontwikkeling van ‘traditionele’, over ‘moderne’, naar ‘konkrete’ en ‘visuele’ poëzie, met de daarbijhorende verschuivingen van taalfunctie. Paul de Vree belicht de uiteenlopende functies van het gebruik van readymades in gedichten. ‘Le texte de la lecture’ is een interessant manifest van Alain Roussel, waarin gesteld wordt dat de lectuur de eigenlijke tekst is. Verder de gebruikelijke concrete en visuele poëzie, met vooral boeiend werk van Peter Meyboom en Mark Verreckt. ‘Neonlicht’ brengt nieuws van het poesia visiva-front.
| |
Septentrion
2de jrg., nr. 2, sept. 1973
H. Brugmans beschouwt de Nederlandse cultuurgemeenschap als ‘exemple type d'une petite communauté culturelle’. Sadi de Gorter stelt het werk voor van de in 1972 overleden graficus en etser M.C. Escher: een fascinerende combinatie van mathematische perfectie en surrealistische vervreemding. Over beeldende kunst ook het uit het jongste nummer van Ons Erfdeel overgenomen artikel van H. Redeker: ‘Le climat surréaliste d'Utrecht’. ‘La jeune poésie en Flandre’ is een overzicht door W. Spillebeen van de Vlaamse poëzie sinds 1960. Meer dan krachtlijnen geeft het korte karakteristieken van belangrijke figuren. Het wordt gevolgd door een keuze vertaalde gedichten.
| |
Tirade
17de jrg., nr. 190, okt. 1973
‘Het scherm’ is een nogal mat verhaaltje van Marga Minco. Charles B. Timmer schrijft in zijn Russische notities over het verschijnsel van de emigratie uit de Sovjetunie. Hij belicht vooral twee belangrijke figuren uit die emigratie, nl. de dichter Iosif Brodski en de biochemicus Jaurès Medwedjew. Verder een hele reeks gedichten in dit nummer. Arie Gelderblom schrijft een gevoelige, bijna sentimentele poëzie. Twee gedichten van Kees Winkler zijn bijzonder knus en huiselijk. G.J. Schneider tracht, met gedeeltelijk succes, in ‘Gemengd nieuws uit Bangladesh’ een sterke ontroering in neutrale observaties tot uitdrukking te brengen. Frits Dalenoord geeft gestalte aan een kinderlijke droomwereld en T. van Deel schrijft korte, zeer delicate notities.
| |
Kultuurleven
40 jrg., nr. 7, aug.-sept 1973 en nr. 8, okt. 1973
Het hoofdthema van het eerste nummer, dat door een (on)gelukkig toeval wel zeer op zijn tijd komt, is ‘25 jaar Israël in Palestina’. Na artikelen over ontstaan en groei van de staat Israël, over de huidige Israëlische samenleving en over het verschijnsel antisemitisme, ook een overzicht van de Palestijnse verzetspoëzie. Het is met sterk emotioneel engagement geschreven door de Tunesische dichter Abdelaziz Kacem. Zowel het artikel als de geciteerde gedichten getuigen van geloof in de kracht van een dichterlijk woord, dat opnieuw contact neemt met de aspiraties van het volk. J.H. Walgrave schrijft over ‘De filosofische erfenis van Jacques Maritain’. N.a.v. de controverse rond de subsidiepolitiek van het Ministerie van de Nederlandse cultuur, pleit H. Todts voor de vastlegging van objectieve criteria,
| |
| |
vooral ook wat betreft de toelagen aan tijdschriften. L. Schoonbaert bespreekt het boek van P. Haesaerts over James Ensor.
Nummer acht bevat hoofdzakelijk politiek gerichte bijdragen. Daarnaast een opstel van I. Nelissen over ‘Films aan de grenzen van het behoorlijke’, nl. ‘A Clockwork Orange’ (geweld), ‘Last Tango in Paris’ (seks) en ‘La Grande Bouffe’ (het walgelijke). Hij reveleert voornamelijk het element hypocrisie in het (s)maken van dergelijke films. H. Waterschoot schrijft over ‘O. Landuyt 50 jaar’.
| |
Mandragora
2de jrg., nr. 1, sept. 1973
‘Jakob’ is een wel erg fragmentair prozafragment van Jef de Bruyn. Veel beter zijn gedichten van Eriek Verpaele en Hubert de Vogelaere. Bijzonder geestig is een koldergedicht van Wilfried van Craen: ‘Manet getrouw tot bijna in de dood’. L. Roelandt vervolgt zijn reeks schetsen ‘mensen die ik gekend heb...’: Daniel Halévy, Marcel Jouhandeau en Edmond Rostand. Verder enkele recensies en een uitval van W. Giraldo tegen G. Adé n.a.v. diens ‘waardering’ van Raes en Geeraerts als consumptieliteratuur (De Nieuwe 17/8/73).
| |
Witte bladen
3de jrg., nr. 17-18, okt. 1973
Na dit nummer houdt het blad op te verschijnen.
Francisco Tireno schrijft een zeer gevoelig liefdesverhaal: ‘Bretagne 1970’. Een ander verhaal, ‘Johan en de lage horizont’, soms wat te gewild brutaal van stijl, is van Dirk Depreeuw. Aan literaire hagiografie doet Maxim Goris in zijn ‘Literair portret van Alstein’. Nochtans niet slecht geschreven. Op een enquête van de redactie over het fenomeen alternatief of jongerentijdschrift kwamen slechts luttele reacties binnen. Het interessantst is nog de stellingname van Alstein zelf, die de vinger op de wonde (van arrivisme) legt.
| |
Boulevard
2de jrg., nr. 4, juli 1973
‘Line’ is een melodramatisch verhaal van Anita Vogel. ‘Zo zuiver als een oog’ is het klassieke verhaal van hevige gevoelens en moreel fanatisme in een zuiders land. Auteur is dit keer Jan van de Weghe. Gedichten van Marc Bruynseraerde en ene Roby konden ook gemist worden. Beter is de poëzie van Hubert de Vogelaere (een merkwaardig ‘stilleven’), van R. Hannelore en Guy van Hoof. Godfried Desloover schrijft een essay over ‘Het mythisch karakter van de literatuur’ als criterium voor literariteit. Over ‘Maatschappelijke functies van de kunst’ heeft het Luc Bentein. Hij ziet die functie voornamelijk in een ‘alternatieve adaptatie aan het milieu’. Thierry Deleu analyseert de geschreven pers: feiten en doelstellingen. ‘De dood als kriterium’ is een antwoord van Jan Vanspauwen op Kruithofs opvatting van de mens als ‘zingever’. Ten slotte worden nog twee schilders voorgesteld: Mil Antonis door Walter Verbesselt en Jan vanden Berghe door Roger Delmeire.
| |
Yang
9de jrg., nr. 49/50, juni 1973
Dit is een zeer lijvig Jef Geeraerts-nummer, dat verschijnt vóór het nummer 48.
| |
| |
Als speciaal nummer is het los verkrijgbaar voor de prijs van 150 fr. Na een astrologisch zelfportret (gevleid natuurlijk) volgen diverse opstellen over facetten van het verschijnsel Geeraerts en over zijn werk. Sommige daarvan zijn (meestal zonder bronvermelding) overgenomen uit andere tijdschriften. O.m. de open vraag van E. van Itterbeek: ‘Waarom komt er geen ernstig gesprek los over Jef Geeraerts?’ (Ons Erfdeel), de bespreking van ‘Gangreen 2’ door G. Adé (De Nieuwe), interviews uit Humo en Knack, enz. Andere werden speciaal voor dit nummer geschreven. Interessant is wel een interview-opstel door Jan Vanriet: ‘Omtrent Jef Geeraerts’. Verder zijn er o.m. ‘Aantekeningen bij Gangreen 2’ door Jules Welling, een onderzoek naar de authenticiteit van realia door de Afrikanist Marcel van Spaandonck; gevolgd door het verhaal van een analoge terechtstelling als die van de Chinees uit ‘Gangreen 2’, beschreven door Camille Coquillat in 1888, enz. Maar het interessantst als documentatie is de zeer minutieus opgestelde bibliografie van en over Jef Geeraerts door Hilda van Assche en Richard Baeyens: niet minder dan 49 blz.
| |
Varia
Spiegel der Letteren (15de jrg., 1973, nr. 3) bevat, naast enkele gespecialiseerde filologische bijdragen over o.m. Hooft, Karel ende Elegast, het Nederlands drama in de 16e-17e eeuw, een opstel van M. Rutten over ‘De Nederlandse literatuur in internationaal verband’.
Hugo Brems
|
|