wijt aan het regionalistisch karakter dat zij tijdens de vorige periode vertoond zou hebben. Misschien ja, als wij door regionalisme huisbakkenheid, gemis aan diepte en horizont, met andere woorden aan oorspronkelijkheid en persoonlijke scheppingskracht, verstaan. Zeker niet waar het verbondenheid met de eigen wereld, de natuur in brede zin en de samenleving zoals ze bij ons reilt en zeilt zou betekenen. Een groot deel van de auteurs met wereldfaam die het tijdperk van 1918 tot 1968 beheerst hebben, van Hamsun tot Faulkner en van Reymont tot Sjolochov, zijn uit dat oogpunt bekeken regionalisten geweest. Is het trouwens niet merkwaardig dat onze Streuvels, Timmermans en Walschap in het buitenland meer bekendheid verwierven dan auteurs als De Ridder en Kenis of de latere jongeren die geloofden en beweren dat zij zich volledig van onze kleur en geur, van onze traditioneel gegroeide levenssfeer los- en vrijgemaakt hebben? Pierre Brachin, professor Nederlands in Parijs, heeft er in een artikel over de uitstraling van onze woordkunst op gewezen dat men in het buitenland slechts matige belangstelling kan opbrengen voor literair werk dat men in alle talen kan lezen. Wat voor de kenner merkwaardig blijkt is het minder vertrouwde, de wereldbeschouwing en levenshouding, met de eigen bestaansvormen, zeden en gebruiken van een bepaald volk. Door het werk van enkele Vlamingen die Nederlands of Frans schreven, De Coster, Maeterlinck, Verhaeren, Timmermans en Streuvels, heeft men uitgemaakt wat Vlaams is en dat beeld van onze eigenheid doet het nog altijd. Het schijnt zelfs duidelijker omlijnd en in feller kleuren geborsteld dan de voorstelling die men zich van Noord-Nederland vormt. Die voorkeur komt bovendien tot uiting ten overstaan van minder hoogstaand literair werk. Wij herinneren hierbij aan het succes dat het toneel van Gaston Martens over de hele wereld gekend heeft, hoewel het ook niet in onze bedoeling ligt de waarde van Martens lager aan te slaan dat zij
verdient.
Mooi is dat Pepin de Nederlandse letterkunde als een eenheid beschouwt, wat zij ook is, ondanks alle verschillen tussen Noord en Zuid, die een historische achtergrond hebben. Opmerkenswaard lijkt ons daarbij dat die verschillen niet altijd door de politieke landsgrenzen afgebakend worden. Er zijn Noord-Nederlanders die door meer gevoel en verbeelding, terzelfder tijd ook door meer zin voor de synthetische samenhang, dan door een kritische geest, een nooit verzadigde waarneming en verbazende eerbied voor het detail geleid, nauwer bij de Vlamingen dan bij de meest typische Hollanders aansluiten. Ook het omgekeerde is waar. Als Coolen en Anne de Vries zuiderse trekken vertonen, vindt men meestal bij jongeren dan zij, zoals bij De Wispelaere en Robberechts veel dat zij met auteurs uit het Noorden gemeen hebben.