| |
| |
| |
Boekbesprekingen
Poetisch erfdeel
Poëzie lezen zal wel steeds, afgezien van de school, een liefhebberij van enkelen blijven. Deze liefhebbers zijn doorgaans, analoog met de ware melomanen, mensen die genietend willen grasduinen op een zo uitgestrekt mogelijk gebied. Zij sluiten zich niet op met een paar lievelingsdichters, een school, een tijd. De reeks Poëtisch Erfdeel der Nederlanden (Uitg. Heideland-Orbis, Hasselt) komt hun wensen tegemoet. Reeds tachtig deeltjes van deze reeks bloemlezingen, die heel het gebied van onze letteren bestrijkt, zijn verschenen. Wij vermelden hier de laatst gepubliceerde:
73. | Gery Helderenberg: Ante Terminum. |
74. | Marnix van Gavere: Voorbij de Tijd. |
75. | Achilles Mussche: Onvoltooide Symfonie. |
76. | Petrus Aug. de Genestet: Lachen wij den hemel tegen. Ingeleid door Wim J. Simons. |
77. | Johannes Marijnen: Breng de waarheid... |
78. | Willem Gijssels: Een vedel in den avond. Ingeleid door Ludo Simons. |
79. | Ferdinand Vercnocke: Deltaland. |
80. | H.W.J.M. Keuls: Mens en muzen nabij. Ingeleid door Elisabeth Zernike. |
Alb. W.
| |
Literaire herdrukken
De eerste roman waarin Johan Daisne zich openbaarde als een zeer belangrijk schrijver De trap van steen en wolken (Uitg. Paris-Manteau) beleeft zijn 10de druk. Men vindt er voor de eerste maal volledig de artistieke wereldbeschouwing van Daisne in uitgewerkt, die hij ‘magisch realisme’ heeft genoemd en die in wezen een der honderden varianten is van een romantische filosofie. Dit ‘jeugdwerk’ blijft belangrijk.
Ward Ruyslinck heeft met ups en downs heel wat goed werk van langere of kortere adem geschreven. Vraagt men mij welk zijn gaafste, meest geslaagde boek is, dan antwoord ik: zijn éérste, de korte roman of lange novelle De ontaarde slapers (Paris-Manteau). Het boekje beleeft terecht zijn 8ste druk. Zonder misbruik van woorden: een meesterwerkje.
De Wilde Jaren van Piet van Aken is een hard, ook hard geschreven boek over de naoorlogse ontwortelde stadsjeugd die zich overgeeft aan wreedaardige agressiviteit en banditisme; tevens boort het innerlijke conflicten open tus- | |
| |
sen misdaad en schuld, boosheid en zuiverheidsdrang. In sociaal én psychologisch opzicht is dit een krachtige roman, met grote beheersing geschreven. Hij beleeft zijn 4de druk (Paris-Manteau).
De Reynaert-Uitgaven (Brussel) brengt een nieuwe druk van De Schone Voleinding van Anton Coolen, het bekende vervolg van Kinderen van ons volk. Omdat hij schreef over simpele lieden van de Brabantse buiten, werd Coolen door een bepaalde literaire kritiek wel eens met de nek bekeken. Men verloor daarbij uit het oog dat hij een eigen stijl heeft geschapen, een eigen lyrische toon en dat hij bovendien een superieure verteller was. Hij zal nog worden vertaald en herdrukt als die dikke nekken lang zijn vergeten.
Van Simon Vestdijk verschijnt als ‘Miniboek’ bij Orion N.V. (Brugge) De Oubliette, een novelle daterend van 1932, die, indien ik me niet vergis, voor het eerst in de Vrije Bladen verscheen. Het is een der beste novellen die ik van deze uiterst vruchtbare auteur met hoogten en laagten, heb gelezen.
Dezelfde uitgever biedt ons de vierde uitgave aan van De reis naar Ispahan, roman van Frans van Isacker. Ook hier is het thema, zoals meestal bij deze schrijver, ontleend aan het intermenselijk verkeer, meer bijzonder het familiaal milieu, dat dramatische spanningen vertoont, die met fijnzinnig gevoel en hoge intellectuele distinctie worden ontleed. De kern van Van Isackers werk is een diep existentieel bewustzijn, dat voortdurend peilt naar de mysteriën van gebondenheid, geweten, liefde en dood. Hij is in korte jaren als schrijver een der voornaamste vertegenwoordigers geworden van de christelijk-humanistische levenshouding in onze letterkunde. Blijkbaar met veel succes.
Na de vele afzonderlijke uitgaven die vele werken van Streuvels de laatste jaren hebben gekend, na het grote succes van de uitgave Volledig Werk, blijkt de belangstelling voor Streuvels nog niet voldaan. De nieuwe uitgave van Tien van Streuvels (Uitg. Orion, Brugge), tien impressionistische en realistische verhalen uit zijn gehele oeuvre, blijkt daarop te wijzen.
Alb. W.
| |
Ontmoetingen
Deze bijzonder leerzame reeks boekjes over moderne Nederlandse en Europese schrijvers (Uitg. Orion, Brugge) is de kaap van de honderd afleveringen gepasseerd. Aflevering 101 is gewijd aan Wies Moens. De schrijver Eric Verstraete is een zinderende bewonderaar van heel het oeuvre van de dichter en prozaïst en tevens van diens politieke loopbaan. Het boekje is kritiekloos geschreven maar in bio-bibliografisch opzicht goed gedocumenteerd en dus leerrijk.
In kritisch opzicht grondiger en even serieus gedocumenteerd is de studie van Willy Spillebeen over Hubert van Herreweghen (nr. 102). De inleiding tot leven en werk van de dichter Guillaume van der Graft (Ds. W. Barnard) door Lenze L. Bouwers kreeg de originele vorm van een gesprek ten huize van de dichter-dominee. Jammer genoeg viel dit
| |
| |
gesprek te kort uit (39 blz.) in verhouding tot de belangrijkheid van deze figuur. Meer dan een oppervlakkige kennismaking werd het helaas niet. De bibliografie van en over, aan het einde, is degelijk en nuttig.
Alb. W.
| |
Vergilius vertaald
Bijna tien jaar nadat hij de eerste helft van de Aeneïs vertaalde, laat Anton van Wilderode in dezelfde reeks de eclogen van Vergilius verschijnen (Publius Vergilius Maro. Bucolica. Herdersgedichten, ingeleid, vertaald en toegelicht door A.v.W., Brugge, Desclée de Brouwer, Orion-reeks, 1971, 165 p.). In de inleiding beschrijft de auteur het leven en het werk van Vergilius en karakteriseert hij de dichter: naast zijn menselijke, religieuze en profetische trekken looft Van Wilderode vooral Vergilius' zin voor de natuur. Hier missen we wel een korte inleiding over de herdersgedichten in de Griekse en Latijnse literatuur. Elke ecloge wordt kort ingeleid: omschrijving van inhoud, structuur en interpretatie, waarbij meerdere verklaringen aangegeven worden. Een korte literatuurlijst ontbreekt. Dan volgt de vertaling, meestal in vijfvoetige rijmloze jamben maar met een grote ritmische beweeglijkheid; de omzetting is getrouw en vlot leesbaar. Bij de vertaling worden talrijke noten gevoegd die voor het begrijpen van de tekst noodzakelijk zijn. Duidelijk heeft Van Wilderode in de eerste plaats een didactisch doel nagestreefd: aan leerlingen van de tweede een uitstekende vertaling en commentaar aanbieden van de Bucolica; we twijfelen er echter niet aan dat elke poëzieminnaar zal grijpen naar deze vertaling, die alle vroegere omzettingen in het Nederlands overtreft.
M. Pinnoy
| |
Het stenenrijk
Op het eind van de bundel Het stenenrijk van Lucienne Stassaert (nieuwe nijgh boeken 57, Brugge, Sonneville / 's-Gravenhage, Nijgh & Van Ditmar, 1973, 117 blz.) komt nog een Dossier voor waarin de schrijfster informatie verstrekt o.m. over de teksten die in de bundel werden opgenomen. Het appendix is een soort schrijversdagboek met aantekeningen over lecturen en plannen. Het ontstaan van de opgenomen teksten wordt in telegramstijl toegelicht, ook over de bedoelingen van de schrijfster leert de lezer iets. Dit dossier kan als overbodig toevoegsel ervaren worden, maar het is evenzeer tekst als de rest en overigens qua schriftuur niet zozeer verschillend van de overige teksten. Alleen werd het fragmentarisme dat de bundel kenmerkt, erin ten top gedreven. De overige teksten wekken door het gebruik van iets als stream-of-consciousness-technieken de schijn van een zekere psychologische en narratieve gebondenheid. Ik vind er echter evenveel brokkelingen en scherven in als in het dossier. Een vergelijking van een fait-divers, zoals L. Stassaert er eentje
| |
| |
afdrukt bij het eerste verhaal Maar dit is erger, met de verwerking ervan in haar tekst, moge doen uitschijnen hoezeer haar schriftuur afwijkt van een lineaire narratieve gebondenheid. Voor zover het hier gepast is te zeggen dat zij over een en ander schrijft, kan men stellen dat zij het meestal heeft over marginale figuren. In de zes teksten ontmoet men wezens die vanuit de eenzaamheid of de verdrukking ‘niet meer ja’ kunnen zeggen. De dood lokt als enig mogelijke verlossing. Maar de schrijfster benadert de miserabilistische materie langs zeer experimentele wegen doordat zij het verhaalgegeven als bewustzijnsgegeven opvat, de tekst dus van binnen uit laat groeien en hem met eigenzinnige syntactische of typografische procédés opbouwt. Het gevaar bestaat dat dergelijke eigenzinnige schriftuur evenzeer cliché wordt als de chronologische en causale lineariteit van het klassieke verhaal. Eentonigheid is er het gevolg van. Het switchen met bewustzijns, gezichtspunten, ik-personen en zelfs lettertypen ten spijt, konden deze teksten mij in elk geval maar weinig boeien.
Marcel Janssens
| |
De roep van de tokeh
Peter Andriesse (geboren 1941), die al een verhalenbundel en een roman publiceerde, verzamelde acht stukjes waarvan ik aanneem dat ze autobiografisch zijn (De roep van de tokèh. brokjes indies jeugdsentiment. Amsterdam/Brussel, Paris-Manteau, 1972, Marnix-pocket 77, 86 blz.). De eerste tekst, Kleine topografie, vermeldt een aantal gebeurtenissen in zijn levensloop tussen 1941 en 1971. Wat hij in de overige stukjes vertelt, heeft betrekking op een fragmentje daarvan, nl. de jaren 1951/52-54, die hij in een internaat te Pematangsiantar op Sumatra doorbracht. De inleidende topografie schetst het raam waarin de herinneringen aan de Indische tijd geplaatst kunnen worden: het zijn autobiografische genrestukjes of situatieschetsen die haast allemaal te maken hebben met een inwijdingsritus, meer bepaald in de taboesfeer van de seksualiteit. Dat wordt in de topografie voorafgebeeld en zelfs verlengd over het moment heen van de terugkeer uit Sumatra naar Rotterdam. De sentimenten die hij oproept in de beslotenheid van het internaat - het oord van de verboden spelen -, scheppen wel een speciale sfeer, te meer daar de exotische omgeving het jeugdgevoel van vervreemding en gevangenschap nog aanscherpt. Maar als geheel is het bundeltje voor mij althans niet veel zaaks. De schetsjes zijn te mager, te banaal. Zoals de schrijver in een motto, ontleend aan De toteltuin van Jeroen Brouwers, te verstaan geeft, kan het optekenen van deze jeugdherinneringen voor hemzelf wel een opluchting betekend hebben, maar ik vraag me af of het ten gerieve van de lezer allemaal wel hoefde.
Marcel Janssens
| |
| |
| |
Voorspel tot extase
Deze titel en het daarbij horende gedicht uit de bundel Soms teken ik mij clown (Gent, Yang poëzie reeks 38, 1973) van Georges Daemen, karakteriseert tamelijk goed de toon en de sfeer van deze verzen: rustig nog, beheerst zich verdiepend in de vanzelfsprekende en daardoor meestal onopgemerkte charme van de kleine dingen. En vooral niet vooruitlopend op de grote gevoelens, die van de ‘extase’, die vooral in de poëtische verwoording zo gauw uit de hand lopen. Georges Daemen beschikt over een gelukkige dosis zin voor relativiteit, en wat in zijn werk als dichter nog belangrijker is, over het vermogen om de echtheid van echte - d.w.z. alledaagse, of invoelbare, of niet dichterlijk gecultiveerde - emoties in eenvoudige woorden aanwezig te stellen:
een witte cirkel met daarin
je oog en je oog en je neus
en je mond en je naam en je
een witte cirkel op je gezicht
en de stilte die nat over
Dergelijk gedicht is misschien geen Grote Poëzie, maar het is wel van een gaafheid die de geforceerde opzettelijkheid van zoveel literaire oefeningen, zowel in het taalexperiment als in de situatievondsten van het nieuw-realisme, doet vergeten. Lang niet heel de bundel van Daemen is van die kwaliteit. Sommige gedichten blijven bij de onpoëtische eenvoud van de belijdende mededeling of doen een commerciële toegeving aan de vondstenjagerij van vele nieuw-realistische grapjassen. Maar de boven beschreven authenticiteit, zowel in de gevoelens zelf als in het voorzichtige taalgebruik, maken een bijzonder verfrissende indruk. En dan is er ook nog - het mag wel eens gezegd - de positieve toon van ongecompliceerd maar niet naïef en niet geforceerd optimistisch geloof in de waarde van zo verdachte en/of misbruikte zaken als vriendschap, liefde, een zonsopgang, god.
Hugo Brems
| |
Oostfronters
Bij de Etnika-uitgaven (Postbus 287, Antwerpen) verscheen een eerste deel van de geschiedenis der Vlamingen aan het Oostfront. Het is gewijd aan het ‘Vlaams Legioen’. Omdat dit boek niet met politieke bedoeling is geschreven, maar als een documentair geschiedkundig relaas van de feiten, hoort een korte bespreking ervan in ons tijdschrift thuis. Zij kan de historici en de belangstellenden in de geschiedenis van de Vlaamse beweging interesseren. Het materiaal voor deze geschiedenis werd verzameld door A. van Arendonk (pseudoniem van een groot-invalied) en bestond uit oorlogsdagboeken, Russische, Duitse, Tsjechische e.a. geschiedkundige documenten en studies, kortom, een indrukwekkende historische feitenverzameling. Juist door dit sterk documentair karakter heeft dit oorlogsboek, ook afgezien van de militaristische geest die men erin vindt en de cultus voor hen die ik geen glorierijke helden maar tragisch ver- | |
| |
woeste levens wil noemen, een reële betekenis. Historisch belangstellenden kunnen hier veel gegevens vinden over de oorsprong en de groei van de antibolsjevistische Oostfrontbeweging in nationalistische en katholieke milieus, het ontstaan van de Vlaamse ‘Waffen SS’, de lotgevallen van het Vlaams Legioen, de onmenselijk harde training, de bloedige tocht van front tot front tot de barbaarse gevechten in Rusland, waar het na de strijd rond Leningrad omzeggens werd uitgeroeid.
Ook voor hen die zich niet interesseren voor geschiedenis, in casu vooral militaire geschiedenis, is dit boek een gruwelijk ‘document humain’ (of ‘sterk verhaal’ als men wil), dat de onmetelijke wreedheid van de oorlog bloot vertoont, met de nuchterheid van een verslag.
Bovendien laat voor mij, die de opvattingen van de samenstellers van dit boek niet deel, heel dit verhaal van bloed en tranen een wrange smaak in de mond, omdat heel veel van deze eenvoudige, goede jongens de dood werden ingejaagd - voor de hoeveelste maal in de geschiedenis? - door de schuld van (thuisblijvende) zogenaamde leiders, die hen door hun rampzalig woord hebben verblind.
Alb. W.
|
|