| |
| |
| |
August Keersmaekers / Conscience en zijn uitgevers
Toen Conscience in 1837 debuteerde, was er geen kapitaalkrachtig Vlaams lezerspubliek. Uitgevers van Vlaams literair werk waren in het eerste decennium van de Belgische onafhankelijkheid dan ook witte raven. Zo kwam het dat de romantische revolutionair voor zijn eerste werken wel een drukker vond, maar zelf alle kosten moest dragen. In 't Wonderjaer (1837), door de enthousiaste en onbaatzuchtige hulp van zijn vrienden ‘rijkelijk’ geïllustreerd, veroorzaakte een pijnlijk financieel tekort; verliet Conscience daarom zijn eerste drukker, de Wwe Schoesetters? Roekeloos en misschien om die eerste put te dempen, gaf hij bij de nieuwe drukker L.J. de Cort in hetzelfde jaar zijn tweede werk uit, Phantazy; het gevolg was een nog zwaardere financiële last. Conscience zelf heeft uitvoerig, maar niet al te duidelijk, verhaald hoe Leopold I, op voorspraak van de schilder Gustaaf Wappers, hem royaal heeft geholpen om deze geldzorgen te bestrijden. Zo werden de schulden dank zij koninklijke subsidies en officiële tussenkomsten gedelgd.
Consciences literaire ‘faam’ had hem bij zijn debuut reeds een weliswaar zeer schamele bediendenfunctie bij het provinciaal bestuur bezorgd; deze liet hij na anderhalf jaar varen, omdat hij zich miskend achtte en zich geheel aan de literatuur wilde wijden. De grootse wraakneming met De Leeuw van Vlaenderen (1838) bracht echter de verhoopte financiële redding niet: de impulsieve romancier zou een winst hebben overgehouden van... 10 fr. Bij nader toezien moet men echter vaststellen dat Conscience bij deze uitgaven allesbehalve zuinig te werk is gegaan. Het Vlaamse publiek heeft hem daarbij niet in de steek gelaten, maar zijn eigen voortvarendheid, onafhankelijkheidsdrang en achterdocht, zijn eigen zakelijk-onkundige leiding waren oorzaak van de mislukking. En zijn verwachtingen had hij zo hoog gesteld...
Conscience was verbitterd en ontgoocheld. Hij keerde de kunst de rug toe om tuiniersknecht te worden met het (toen gewone) arbeidersloon van 1,50 fr. (of nog minder) per dag. Zowat een jaar hield hij dit vol, maar de scheppingsdrang werd hem toch weer te machtig. Ook ditmaal bracht zijn literaire bekendheid de redding: in 1840 ontving hij de officiële opdracht
| |
| |
tot het schrijven van een Geschiedenis van België, met een jaarlijkse subsidie van 1.000 fr. voor 1840 en 1841; op 5 november 1841 kreeg hij een vaste betrekking, nl. die van griffier van de Academie met een jaarwedde van 2.500 fr. Dank zij Wappers voelde hij zich thans bevrijd van ‘allen stoffelijken nood’.
De uitgave van zijn ‘Verzamelde Werken’ in 1843 door drukker De Cort - de herziene werken Het Wonderjaer en De Leeuw van Vlaenderen - liep financieel en moreel nog eens op een barre ontgoocheling uit. Maar de redding was nabij...
De medewerking aan tijdschriften en dagbladen in de jaren 1840-1844 zal de auteur al wel enig honorarium hebben opgeleverd, maar daarover bleven geeS gegevens bewaard. Vanaf 1843 echter werd de jonge dynamische en kunstzinnige drukker J.-E. Buschmann Consciences uitgever en van toen af ontving de auteur echte honoraria voor zijn werken. Over de jaren 1843-1846 bleef een afrekeningsstaat bewaard en het eerste contract van 20 november 1846 regelde de honoraria van de voorbije jaren. Uit de contracten, alle in het Frans opgesteld, blijkt dat de meeste werken gedrukt werden op 1.350 exemplaren, dat de uitgever de rechten behield gedurende 5 jaren maar geen nieuwe editie mocht brengen zonder nieuw honorarium en dat de auteur een ereloon genoot van 1 à 2 fr. per bladzijde. Op 16 juli 1846 kon Conscience niet zonder trots schrijven: ‘Les ouvrages de Littérature flamande me rapportent maintenant environ 400 fcs. pour 200 pages & pour chaque édition. Je gagne par la Littérature environ 1.000 fcs per an.’ Dit laatste was inderdaad juist voor de jaren 1843-1946. Voor de eerste editie van Jacob van Artevelde (1849) evenwel ontving hij 750 fr. (voor 731 blz.), voor De Loteling (1850) 150 fr. (150 blz.) en voor Baes Gansendonck (1850) 200 fr. (164 blz.); voor de tweede uitgave (1851) van beide laatste succeswerken kreeg hij niet minder dan 450 fr., hoewel voordien het honorarium voor herdrukken meestal merkelijk lager was dan voor de eerste editie.
De uitgaven van Buschmann waren typografisch zeer verzorgd en fraai geïllustreerd; een van de werken verscheen ook met het uitgeversadres Th. Bom, Amsterdam, maar dit blijkt alleen een zakenrelatie van Buschmann te zijn geweest waarbij de auteur zelf niet betrokken was. Tot 1850 gaf Buschmann de nieuwe werken van Conscience uit en het zou wellicht zo gebleven zijn, indien ziekte niet een einde had gemaakt aan Buschmanns werkzaamheid.
Op 1 december 1850 sloot Conscience het eerste contract af met zijn ‘definitieve’ uitgever, P.J. van Dieren: het betrof reeds verschenen werken. Maar spoedig volgden de andere. Thans bedroeg het honorarium 2 fr. per blad- | |
| |
zijde druks; de oplage evenwel werd onbeperkt en al vlug verwierf de uitgever ook het recht om gedurende een periode van 5 jaren herdrukken te brengen zonder de auteur daarin te erkennen of daarvoor te vergoeden, een bepaling die wordt aangetroffen in alle latere contracten. Van nu af zijn deze opgesteld in het Nederlands.
Over de oplagen van de uitgaven, door Van Dieren gebracht, weten we weinig en dan nog maar zeer toevallig. De Boerenkryg (1853) zou op 6.000 ex. zijn gedrukt; het werk werd verkocht tegen 4 fr. en Conscience ontving als rechtmatig honorarium 844 fr. voor 422 blz. De boekhandelskorting bedroeg in die dagen gewoonlijk 20%. Een rekensommetje is vlug gemaakt!
Na het overrompelend succes van De Boerenkryg sloot Conscience op 1 juli 1853 een nieuw contract af met Van Dieren: zijn honorarium werd verdubbeld, 4 fr. per bladzijde voor al wat hij zou schrijven gedurende de eerstvolgende 5 jaren en dit tot een maximum van 1.600 blz. per jaar.
De bepaling van dit maximum wijst op een onloochenbare overmoed bij de artiest: in geen enkel jaar heeft hij dat maximum bijeengeschreven, soms wel eens de helft, maar meestal slechts een vierde of iets meer... Nochtans wist hij zo goed hoeveel regels en letters van zijn schrift één bladzijde in druks gaven; geloofde hij toen werkelijk 4 à 5 bladzijden per dag te kunnen ‘scheppen’?
De toekomst werd nog rooskleuriger, toen hij in januari 1854 contracten afsloot met L. Wocquier voor de Franse vertaling van zijn werk en met de Parijse uitgever Lévy voor de uitgave ervan: al spoedig zouden zijn inkomsten stijgen met 500 fr. per volume van de Franse editie (ongeveer 2 delen van de Vlaamse) van zijn nieuwe romans.
Reeds zeer vroeg is het Consciences wensdroom geweest een betrekking te vinden die hem een behoorlijk inkomen zou verschaffen en toch alle tijd liet voor zijn literair werk. Nu waren de vooruitzichten té schoon en de betrekking bij de Academie woog na het ontslag van Wappers (22 juni 1853) té zwaar. De overmoedige artiest voelde zich krachtig genoeg om alleen van zijn pen te leven en op 15 april 1854 waagde hij het erop.
Jammer genoeg moest de roekeloze ondervinden dat hij en zijn gezin het niet meer konden stellen met 300 à 400 fr. per maand. Sinds zijn huwelijk op 4 augustus 1842 had hij jaarlijks boven zijn wedde als griffier nog geregeld aan honoraria ca. 200 tot ca. 2.000 fr. kunnen innen, de laatste jaren zelfs tussen 800 en 2.000 fr. Onmiddellijk had het jonge gezin zijn leeftrant daarbij aangepast. Zo raakte hij bij zijn uitgever in de schuld en zelfs de (eerste) Staatsprijs voor de Vlaamse Letterkunde die hem in 1855 werd toegekend en die niet minder dan 5.000 fr. bedroeg, kon geen defi- | |
| |
nitieve redding brengen.
Hiermee houdt waarschijnlijk de afstand van zijn auteursrechten op alle reeds verschenen werken verband: op 5 mei 1856 droeg hij die rechten voor de Vlaamse uitgave over aan zijn uitgever voor een periode van 15 jaren, 1856-1871, en dit voor de som van 10.000 fr.
Van Dieren toog onmiddellijk aan het werk: reeds in november 1856 verscheen de eerste aflevering van de Volledige Werken, de 36ste en laatste verscheen in maart 1858. De uitgave was een groot succes. Ze werd gedrukt op ten minste 3.000 ex. en kostte minder dan 38,40 fr.; dit laatste schreef Van Dieren uitdrukkelijk in zijn dankbrief aan de intekenaars bij de afsluiting van de uitgave. Er was reden om het koopgrage publiek te danken: de globale verkoopprijs moet ruim 100.000 fr. hebben bedragen, de nettowinst ongeveer 40.000 fr., zodat met deze ene uitgave de kosten van het contract ruimschoots bestreden waren. En in 1861-1863 bracht Van Dieren een nieuwe editie in 92 afleveringen: niet minder dan 33 ervan waren evenwel slechts titeldrukken - opruiming dus van een voorraad! - en de laatste 16 afleveringen waren exemplaren van werken die voor het eerst verschenen. En ook over deze onderneming was Van Dieren voldaan: op 19 januari 1864 dankte Conscience hem voor een onverwacht geschenk van 500 fr. hem toegewezen ‘voor den arbeid der correctie van de volledige werken’.
Intussen had de vermetele artiest toch weer een betrekking moeten zoeken. Op 6 januari 1857 werd hij arrondissementscommissaris te Kortrijk, met een jaarwedde van 4.650 fr. + 2.350 fr. aan emolumenten. Maar ook deze 7.000 fr. waren onvoldoende; nog geen twee jaren waren verlopen of hij klaagde: ‘het postje van Kommissaris is een strik, voor iemand die geene eigene inkomsten heeft: ik moet nog 5,000 fcs jaerlyks daerbuiten winnen, of ik geraek in schulden’ (brief aan E. Dujardin van 29 december 1859). Ook dat streefgetal - zoals enkele jaren vroeger die 1.600 blz. - heeft Conscience zelden bereikt, zoals bijv. in 1870 toen hem voor de tweede keer de Staatsprijs werd toegekend. Maar ook toen had hij die broodnodig.
Op 1 november 1858 werd het contract van 1 juli 1853 voor de ‘lopende werken’ hernieuwd en nog eens op 4 februari 1864, thans echter met één wijziging. De uitgever had nl. aangedrongen op werken van kleinere omvang die 1.600 blz. spookten Conscience waarschijnlijk voor de geest -, maar de auteur gaf zich niet zo licht gewonnen. Van Dieren vond dan een oplossing: voortaan zou een werk van maximum 200 pagina's gehonoreerd worden met 5 fr. per blz. en een werk van meer dan 200 pagina's 4 fr. per bladzijde. Later worden deze sommen nog afgerond, zonder dat dit con- | |
| |
tractueel werd vastgelegd: voor een werk van ca. 200 blz. kreeg de auteur sedert 1873 1.000 fr. uitbetaald, voor een werk van ca. 400 blz. ontving hij 1.600 fr. Deze overeenkomst werd telkens hernieuwd en bleef van kracht tot op het einde van Consciences leven. Slechts één wijziging werd nog aangebracht: in plaats van de illusoire 1.600 bladzijden slaagden de uitgevers erin, onder druk van Sijthoff blijkbaar, het maximum uit te geven bladzijden te beperken tot ‘vier delen (Engelsch formaat) per jaar’ (of 800 blz.) en dit in het laatste contract dat werd afgesloten op 30 november 1880. Sijthoff had eigenlijk nog verder willen gaan, maar geprikkeld in zijn kunstenaarstrots had Conscience geschreven: ‘Indien ik, bij art 2 vraag vier boekdeelen in plaats van twee te zien bepalen, dan is het niet omdat ik hoop nog zooveel te kunnen schryven, wel integendeel; maar zulke enge beperking vernedert mij als kunstenaar.’ (brief van 26 december 1880 in Archief Sijthoff).
De Leidse uitgever A.W. Sijthoff was in 1867 mede-uitgever van Consciences werken geworden en niet minder dan Van Dieren was hij een zakelijk en hard onderhandelaar. Naar het voorbeeld van andere succesrijke uitgaven in groot formaat wenste Sijthoff een editie te brengen van Conscience, op wie Prof. Matthijs de Vries zijn aandacht had gevestigd. Aanvankelijk werden de onderhandelingen buiten Conscience om gevoerd tussen de twee uitgevers. Diplomatisch stelde Van Dieren voor dat Sijthoff de rechten, verworven door het contract van 5 mei 1856, zou overnemen tot de einddatum, 1 augustus 1871; daarvoor vroeg hij 4.000 gl. of 8.000 fr. Ten slotte is Sijthoff op dit voorstel toch niet ingegaan.
Op 24 mei 1867 sloten Van Dieren en Sijthoff een nieuw contract af met Conscience, zowel voor de ‘verzamelde’ als voor de ‘lopende’, nieuwe werken. Van toen af werden de werken gedrukt op Sijthoffs persen, ook de exemplaren met het uitgeversadres van Van Dieren, bestemd voor Vlaanderen.
Van 1867 af werden de contracten voor de Verzamelde Werken telkens afgesloten voor een periode van 7 jaren met een honorering van 7.000 fr. Deze afstand van de auteursrechten voor een ten slotte toch niet zo aanzienlijke som kan bevreemding wekken; in Consciences tijd werd daarover blijkbaar anders gedacht: Consciences vriend A.C. van der Cruyssen beweerde zelfs ‘dat dit telkens nog al een rond sommeken opbracht’ (Mijne Herinneringen aan Conscience, blz. 33). Wel heeft Conscience af en toe geaarzeld, hij zou zelfs bij andere uitgevers hebben geïnformeerd, maar niemand bood hem betere voorwaarden aan. En ook mevrouw Conscience nam dan genoegen met de voorstellen van de twee uitgevers.
Het contract van 24 mei 1867, waarvan de onderhandelingen met Conscience
| |
| |
(en zijn vrouw) niet al te vlot verliepen, bood toch een onverwacht voordeel voor de auteur: in plaats van te moeten wachten tot 1871, werd de overeenkomst met vier jaren vervroegd. Maar vooral de uitgevers zijn er uitzonderlijk goed bij gevaren: de opbrengst van de grote editie in 8 delen (1867-1870) moet een fantastische winst hebben afgeworpen. Die 8 delen werden gedrukt op 8.550 exemplaren - de inschrijvingen stroomden binnen! - en ze bevatten 100 afleveringen die verkocht werden à 0,50 fr. per aflevering; dat betekende dus een globale som van... 427.500 fr., met een vermoedelijke winst van 40% of 171.000 fr., d.w.z. 85.500 fr. per vennoot. Triomfantelijk schreef Sijthoffs biograaf: ‘Van de winst met deze uitgave behaald, hebben de uitgevers elk een nieuw huis laten bouwen: Van Dieren in de Consciencestraat, S. zijn tegenwoordig woonhuis naast de drukkerij’ (R. van der Meulen, Een veertigjarige Uitgeversloopbaan, 1891, blz. 241).
Voor deze uitgave ondernam de bereidwillige Conscience, die reeds van bij den beginne de prospectussen schreef waarin hij zijn eigen romans en ook de ‘Volledige Werken’ telkens aanprees, een tournee door de grote steden van Nederland, waar hij een tiental lezingen hield. Het succes, ook voor de uitgevers, was overweldigend en deed de gevoelige romancier deugd aan het hart, te meer omdat hij zozeer had opgezien tegen die reis in de barre winter. Zeer waarschijnlijk echter heeft de kinderlijk-blije auteur voor deze lezingen geen honoraria ontvangen, terwijl een J.J. Cremer in dezelfde periode niet minder dan 200 gl. per lezing kreeg. En de uitgevers zijn er Conscience niet eens dankbaar om geweest...
Op 1 en 22 december 1874 werden de contracten met Conscience hernieuwd. Behalve door de publikatie van de ‘lopende’ werken moest het uitgekeerde honorarium goedgemaakt worden door een nieuwe uitgave van de volledige werken. Toen in 1875 geruchten de ronde deden dat ‘onze vriend Conscience geen drie maanden meer zou leven’, werden in aller ijl plannen gemaakt voor een nieuwe uitgave op 10.000 exemplaren. Maar Conscience bleef leven en het duurde tot 1879-1881 eer de nieuwe, weinig fraaie editie verscheen: in 40 delen bij Sijthoff, in 67 bij Van Dieren, gedrukt op 6.000 exemplaren. Intussen was de verhouding Van Dieren-Sijthoff allesbehalve vriendschappelijk geworden, wat nog verergerde toen de uitgave geen succes kende: Van Dieren verkocht de (zeer grote) restanten aan enkele Vlaamse boekhandelaars (Vuylsteke, Tolboom), Sijthoff praktisch zijn hele voorraad (aan Bolle te Rotterdam). De mislukking was voor een niet gering deel toe te schrijven aan het feit dat de uitgevers de grote editie van 1867-1870 nog uitgebreid hadden met twee delen (1873 en 1879); daarmee hadden ze het onderste uit de kan gehaald. Bovendien verschenen de nieuwe werken haast tegelijkertijd afzonderlijk én in de reeks van de volledige
| |
| |
werken; geen wonder dat de laatste delen, die respectievelijk nog 14 en 12 afleveringen bevatten, ‘slechts’ op 3.350 (negende deel) en 2.250 (tiende deel) exemplaren konden worden gedrukt.
Conscience was niet altijd gelukkig met de praktijken van zijn uitgevers. Reeds in de jaren 1860 had hij bezwaren geopperd tegen de gewoonte van Van Dieren de nieuwe werken ook als feuilleton in zijn Handelsblad op te nemen. Af en toe klaagde hij ook over de wijze van onderhandelen, vaak buiten hem om; de uitgevers beschouwden de auteur blijkbaar als hun ijverige werknemer! Vooral tegenover Sijthoff stond Conscience eerder weigerig; uitdrukkelijk wenste hij dat de uitbetalingen door Van Dieren zouden gebeuren. En sinds zijn werken te Leiden werden gedrukt, liep dit niet altijd van een leien dakje, tot groot verdriet van de auteur, omdat sommige handschriften lange tijd bleven liggen. Als het werk niet al te best verkocht, kreeg de auteur ook dat te horen. De oplage van de nieuwe werken bedroeg thans waarschijnlijk 1.800 exemplaren voor de romans in twee delen en 2.500 voor die in één deel, maar door het systeem van de gelijktijdige opname in de volledige uitgave verliep de verkoop uiteraard minder vlot.
Zo had Conscience tot op het einde van zijn leven nog zijn zorgen met de uitgevers, al was de ziekte die hem langzaam alle krachten ontnam zijn grote beproeving. Wel waren de financiële bekommernissen erg verlicht sinds zijn oude wensdroom in vervulling was gegaan, nl. toen hij op 10 september 1868 de speciaal voor hem gecreëerde sinecure van conservator van de Koninklijke Musea voor Beeldende Kunsten had gekregen, met een jaarwedde van ca. 7.500 fr. Aanvankelijk was het leven zeer hard, vooral door de huiselijke rampen - het overlijden van zijn twee zonen in 1869 -, maar toen de dochter getrouwd was (10 augustus 1870) werd het rustiger voor de auteur, die de laatste jaren van zijn leven bleef schrijven omdat hij het niet laten kon. Maar Conscience werd oud...
Onmiddellijk na zijn overlijden werd een nieuwe ‘Volksuitgaaf’ van de ‘meesterwerken’ gebracht door de uitgevers Sijthoff en Lebègue, die intussen door Van Dieren bij de zaak was betrokken. Ze begonnen nog in 1883 voorzichtig met twee - eigenlijk ook allesbehalve fraaie - delen, gedrukt op 10.000 exemplaren, maar het succes was weer zo groot dat het een volledige editie werd (1883-1886), 6 delen, waarvan de laatste 4 gedrukt werden op 8.000 exemplaren. Vóór de onderneming ten einde was werd Van Dieren na heel wat venijnig geharrewar en harde discussies uitgekocht voor de respectabele som van 8.500 fr. (24 augustus 1886).
In 1887 eindigde het laatste contract voor de volledige werken. Op het einde van zijn leven had Conscience reeds gepoogd, al zijn rechten ineens te verkopen, en dit voor 40.000 fr., maar geen uitgever was erop ingegaan.
| |
| |
Op 14 mei 1887 werd tussen de erven Conscience en de uitgevers Lebègue en Sijthoff de koop afgesloten voor 34.000 fr. Al vlug echter rezen moeilijkheden tussen de twee vennoten en op 15 juni 1888 nam Lebègue het aandeel van Sijthoff over voor 20.000 fr. Tot 1943 behield Lebègue, later Office de Publicité, alle auteursrechten op de werken van Conscience.
De honoraria voor de vertalingen schijnen niet bijster hoog te zijn geweest. Aanvankelijk - tot in de jaren 1850 - zal de eer de grootste compensatie zijn geweest; toen verschenen tal van Frans-Belgische vertalingen, toen ook werden contracten afgesloten met Duitse en Engelse uitgevers. Maar alleen voor Frankrijk beschikken we over cijfers. Aanvankelijk werd het honorarium betaald aan de vertaler Wocquier, die aan Conscience het hem toekomende aandeel moest overmaken. Maar Wocquier schijnt zeer slordig te zijn geweest en in plaats van 4.000 fr. voor de periode 1854-1860 heeft Conscience wellicht niet eens of amper de helft ontvangen. Van 1862 af werd hij rechtstreeks door de uitgever Lévy gehonoreerd en, al was er soms een grote onderbreking in deze betalingen, zoals bijv. van 1868 tot 1872, op 20 juni 1883 was alles geregeld; alleen het honorarium voor De Kerels van Vlaanderen werd kort na de dood van Conscience vereffend.
Hoeveel Conscience per jaar aan honoraria inde? Door elkaar genomen ca. 2.500 fr. vanaf 1854, vanaf 1856 verhoogd met 1.000 fr. voor de afstand van de reeds verschenen werken (al werd dit bedrag niet per jaar uitbetaald). Dit was, voor een Vlaams auteur, beslist zeer hoog. Door een louter toeval weten we dat Renier en August Snieders in de jaren 1864-1868 voor een roman van 165-175 blz. een honorarium ontvingen van 200 fr.; in diezelfde periode kreeg Conscience 5 fr. per bladzijde, en voor werken van gelijke omvang ‘op Engelsch formaet’ zelfs 1.000 fr.... In de jaren 1856-1860 bedroeg de jaarwedde van August Snieders als hoofdredacteur van Van Dierens Handelsblad eerst 2.000 fr., nadien 2.400 fr. ...
Vergeleken met het buitenland waren deze honoraria beslist niet zo schitterend: Cremer en Van Lennep bijv. ontvingen voor hun romans ruimschoots het dubbel en de waarlijk-grote bedragen die bijv. een Balzac in Frankrijk en een Dickens in Engeland kregen, lieten die van Conscience verre achter zich. Conscience troostte zich evenwel met de overtuiging dat die bedragen alleen op papier bestonden, dat het werkelijk honorarium ‘nog de helft niet was van de honderden duizenden, waarmede men op den trommel sloeg!’ (A.C. van der Cruyssen, Mijne Herinneringen aan Conscience, blz. 35). Maar: Conscience schreef in Vlaanderen, in het Vlaanderen van de negentiende eeuw, toen de cultuur Frans was...
Al heeft Conscience met Van Dieren ook zijn moeilijkheden gehad, de verhouding tussen de auteur en zijn uitgever schijnt meestal hartelijk en vriend- | |
| |
schappelijk te zijn geweest. Van Dieren was niet alleen zijn uitgever, maar ook zijn ‘bankier’: de honoraria bleven onder de hoede van de uitgever tot Conscience ze opvroeg, wat hij meestal deed bij gedeelten van 500 fr. Daarbij vroeg hij dan alleen sommen waarop hij recht had, die van hem waren, want na 1860 heeft hij nog slechts uiterst zelden bij zijn uitgever in het krijt gestaan. Maar Conscience was genereus en hij en zijn gezin leefden royaal; blijkbaar hebben ze nooit de kunst van enige spaarzaamheid leren beoefenen. Daarom kon de produktieve verteller zijn pen niet laten rusten. Vooral in de Kortrijkse periode heeft de nood hem doen schrijven en daarvan was hij zich terdege bewust. Maar tevens bleef hij een hoge opvatting van het kunstenaarschap behouden. ‘Vriend Edouard,’ schreef hij in dezelfde brief waarin hij klaagde over ‘het postje van Kommissaris’, ‘het kost my reusachtige inspanningen des geestes, aldus werk op werk voort te brengen, altyd my zelven te blyven en toch te variéren; en daerby den Standaert der Kunst niet in, maer boven de keuken te houden! Geve God dat ik het volhoude!’ Aan die nood zijn ook werken als Bella Stock, Het Goudland, Bavo en Lieveken en De Kerels van Vlaanderen te danken. Het getuigenis, dat Conscience in verband met zijn honoraria aan Eekhoud aflegde, typeert hem als mens én als kunstenaar, en hij mócht zo getuigen: ‘Je ne suis pas un homme d'argent, la renommée me suffit.’
|
|