‘Zo'n voorbeeldig meisje. Een echt goed huwelijk, zeggen de mensen. Ze hadden niet gekibbeld. Ze was blij dat ze een kind zou krijgen. Stel je zo iets voor.’
‘Ze heeft zich iets in het hoofd gestoken en is recht naar de vaart gegaan.’
‘Ze hebben een speurhond haar kleren laten besnuffelen. Het beest bleef iedere keer op dezelfde plaats naar het water staan janken.’
‘Treurige dagen zijn het voor die mensen.’
‘Heel de familie is overstuur. Een enig kind. Ze was zo fris en vriendelijk. Eergisteren moet ze nog gezegd hebben: “Wat ben ik gelukkig met mijn Sylvain”. Ze had al kleedjes voor haar kindje gebreid.’
‘Het is droevig zo jong te moeten sterven. Hoe oud was ze?’
‘Drieëntwintig.’
‘Het water geeft, het water neemt.’
Ik vroeg:
‘Is het meisje weg, mama?’
‘Ze is ziek, schatje’, antwoordde mijn moeder.
‘Is ze soms gestorven?’
‘Ik zei het je toch? Ze is een beetje ziek.’
‘Hoe heet ze?’
‘Victoire. Speel nu maar verder.’
‘Waar is het meisje nu, mama?’
‘In het ziekenhuis.’
‘Weet niemand waar ze is?’
‘Ze is een paar dagen in het ziekenhuis gaan rusten.’
‘Is ze lief?’
‘Erg lief.’
‘Genoeg, Martha’, zei mijn vader. ‘Hij heeft zitten luisteren. Je weet hoe hij is. Weet je wat hij zei toen je gisteren van tante Jeanette terugkeerde? “Daar komt Paradisa aan, haar haar is zwart, haar trui is paars, mayonaise lust zij niet; dag lieve schat, er is een draad in haar halssnoer”.’
Zij lachten en keken met ogen waaruit grote liefde en trots sprak, naar mij.
‘Waar haalt hij het toch allemaal?’
‘Misschien van de fonoplaten.’
‘Wat zei hij gisteren ook nog weer? “Mama, hebben ze de mosselen met een harpoenhengel geschoten?”.’ Zij lachten.
‘En “de verkeerslichten zijn eigenlijk verkeerslampen, mama”.’
‘Aan verbeelding ontbreekt het hem zeker niet.’
Daarna bracht mijn moeder mij naar bed. Mijn kamer was net een speelgoedwinkel. Ik moest lang over het lieve meisje in het kanaal nadenken. Niemand weet waar ze is. Vorige week wist iedereen waar ze woonde. Ze