| |
| |
| |
Tijdschriftenrevue
Restant
2de jrg., nr. 4, juli-oogst '72
In ‘De leegte van het wintergedicht’ trekt Speliers nog eens ten strijde tegen het nieuw-realisme, ditmaal op goede gronden en zonder al te veel emotionele stemmingmakerij. Luk de Vos schrijft over ‘Victor Servranckx (1897-1965) en de opsie van de kunstenaar voor de funksjoneel-abstrakte kunst’. Hij situeert het werk tegelijk kunsthistorisch en socio-ideologisch. We kunnen Speliers geen ongelijk geven, wanneer hij ‘Exit’ van Ivo Michiels afwijst als een ‘technocratisch’ knutselwerk, evenmin als Luk de Vos in zijn kritiek op de stortvloed van zgn. aforismen. De poëzie in dit nummer is niet sensationeel. Alleen Van den Brande haalt uit het neo-experimentalisme wat er nog uit te halen valt.
| |
Nieuwe stemmen
28ste jrg., nr. 7, juli-aug. 1972
Goede poëzie van Hannelore, Christiaens en Vanderschaeghe. Aimé Bernard publiceert een verhaal waarin de mysterieuze ontboezemingen van een mysterieus personage onopgehelderd blijven. Robert Foulon schrijft een nogal oppervlakkig stukje over Paul Verlaine, blijkbaar bedoeld als eerste kennismaking.
| |
Maatstaf
20ste jrg., nr. 5, sept. 1972
Twee interviews. I. Sitniakowsky spreekt met Jacques Waterman, de sympathieke, quasi-19de-eeuwse dichter van ‘Album’. Enkele van zijn verzen volgen. Daarnaast een elders reeds eerder gepubliceerd gesprek met Heere Heeresma, gevolgd door een romanfragment van die auteur. Enkele nieuw-vertaalde fragmenten van Kafka en zeer verscheiden poëzie, waartussen alleen die van Wilmink voldoende niveau haalt. De Fin Tarmo Kunnas laat een origineel geluid horen over de (onevenwichtige) houding van schrijvers tegenover de politiek.
| |
Ons erfdeel
15de jrg., nr. 4, sept.-okt. 1972
‘We long for you Max Havelaar’, schrijft G. Termorshuizen boven een artikel, dat gewijd is aan de verschijning van de Indonesische Havelaar, en o.m. verslag uitbrengt van een bezoek aan Lebak en Batoer. Erik Slagter beschrijft de evolutie van de vijftig jaar geworden ‘dichtende schilder’, Corneille. Zijn artikel is ook niet zonder belang voor de studie van de geschiedenis van de experimentele poëzie in Nederland. Alex Vanneste wijdt een 2de artikel aan een overzicht van de taaltoestand in Frans-Vlaanderen. Vrij sensationeel is een bijdrage van Hans Redeker over de ontdekking
| |
| |
dat een reeks aan Brueghel toegeschreven tekeningen in feite van Savery zijn, en over de intriges in de wereld van kunsthistorici die met deze ontdekking gepaard gingen. In de ‘Kulturele kroniek’ wordt werk besproken van Mulisch, L. Scheer (over Ruyslinck), Jan Vercammen, Ida Gerhard en H. Platteel.
| |
Witte bladen
3de jrg., nr. 13, aug. 1972
Twee gedichten: neo-pseudo-experimenteel van Freek Dumarais en neo-ontboezemingen van Walter Eggermont. In zijn ‘Kanttekeningen’ huldigt Alstein John Antony West als ‘zachte rebel’ en schrijft verder wijze bedenkingen over arrivisme en kritiek in onze letteren. Dirk Depreeuw beëindigt zijn essay over ‘De realiteit van het theater’, een reeks ‘informele gedachten’ over het moderne drama. Ten slotte een kort stukje van Guy van Hoof over ‘They shoot horses, don't they?’ van Mc. Coy.
| |
Kentering
13de jrg., nr. 1, 1972
‘Najaar’ is een zeer goede gedichtencyclus van Hans van de Waarsenburg, gevolgd door een typisch Raes-verhaal over ‘Een alternatief einde van het mensdom’. Heere Heeresma publiceert ook hier ‘een handjevol uit zijn nieuwe roman’. H. Leus interviewt Albert Bontridder vrij diepgaand. Twee volgende artikels betreffen G.K. van het Reve. Peter Berger analyseert uitvoerig en langdradig de twist tussen de ‘halfgoden’ Mulisch en Van het Reve. Wim Hazeu merkt n.a.v. ‘De taal der liefde’ een verwantschap op tussen Van het Reve en Van Deyssel, op deels zeer dubieuze, deels goede gronden.
| |
Varia
- | In Spektator (2de jrg., nr. 2, sept. 1972) o.m. een studie over de verhouding filosofie/poëzie bij Dèr Mouw (M.F. Fresco) en een artikel van Ton Anbeek over ‘De wetenschappelijke status van de romantheorie’. |
- | Revolver (4de jrg., nr. 3, 1972) is een map met ‘vijf olympische teksten’, resp. van C. Buddingh', R. Jooris, Roger Mc Gough, G. Segers en J. Vanriet. |
- | In Gezelliana (3de jrg., nr. 2, 1972) twee artikels, nl. een vervolg van E. Janssen over de doorbraak van Gezelle als dichter (mei-aug. 1858), en van J. Boets: ‘Poëtische en sociale dimensies van een gelegenheidsgedicht’, nl. bij het overlijden van ‘de Eerwaarde Moeder Augustine’. |
Hugo Brems
|
|