| |
| |
| |
Tijdschriftenrevue
Nieuwe stemmen
28ste jrg., nr. 6, mei-juni 1972
‘Interludium’ is de titel van een romanfragment door Julien Librecht. Het is de gevoelvolle beschrijving van de ontgoochelingen van een Spaans gastarbeider in België. Eerlijk gezegd wat te simplistisch-sentimenteel is een verhaal, ‘Drive-in’, van Monda de Munck. Ook gedichten van A. de Longie, R. Houwink en N. Vantina zijn zwak, in tegenstelling tot twee zeer knappe verzen van José de Poortere.
| |
De tafelronde
17de jrg., nr. 1
Als exemplarisch geval van de praktijken in de internationale kunsthandel doet Paul de Vree het geval Piero Manzoni-Enea Ferrari uit de doeken. Alain Arias-Misson bespreekt een tentoonstelling van zgn. ‘réalisme relativiste’ en Paul de Vree schrijft over ‘La poésie concrète et le maniérisme’. Naast de talrijke voorbeelden van concrete poëzie en zgn. ‘poesia visiva’, waarbij foto- en ander beeldend materiaal met tekst gecombineerd wordt, vindt men een artikel over de voor enige maanden overleden Jan de Roek en diens poëzieopvattingen, door Paul de Vree.
| |
Maatstaf
20ste jrg., nr. 4, aug. 1972
W.L. Idema leidt in en publiceert de 16de-eeuwse Chinese ‘Klucht van de wolf uit Chung-Shan’. Ook in vertaling lezen we gedichten van Nelly Sachs en Sanskrit epigrammen. ‘Het paard’ is een zeer goed verhaal van Martin Hart, aanzienlijk beter dan het proza van Pé Hawinkels. Weer zeer talentrijk en met vakmanschap geschreven zijn de gedichten van Hans Warren. C. Buddingh' publiceert weer enkele grapjes en Hendrik de Vries enige rancuneuze ‘contra-provocaties’. R. Koneck confronteert dagboeken van Ernst Jünger en Léautaud; uiteraard om hun houding tegenover het nazisme te onderzoeken, wat dacht u wel: Maatstaf is toch een progressief Nederlands tijdschrift.
| |
Tirade
16de jr., nr. 179, sept. 1972
In ‘Mijn testament’ vertelt Nadjezjda Mandelstam hoe zij de literaire nalatenschap van haar man bewaarde. Kees Verheul vertaalde drie gedichten uit het Russisch van Iosif Brodski. L.H. Wiener schrijft een verhaal over zijn vriendschap voor een teek, ‘Meeëters zijn welkom’. Poëzie is er van K. Winkler, R. de Jong en vooral van W. Wilmink, die ook enkele gedichten van Liverpoolse pop- | |
| |
dichters vertaalde. ‘Die Leiden des jungen Elmers’ is de titel van een essay door G.F.H. Raat over de novelle ‘Werther Nieland’ van G.K. van het Reve.
| |
De gids
1972, nr. 5-6
Een nummer dat - uitzonderlijk voor dit tijdschrift - bijna geheel aan de literatuur gewijd is. We lezen proza van de redacteurs Hugo Claus, Rudolf Geel en Harry Mulisch. Bijzonder goed is het fragment van Mulisch, laatste hoofdstuk uit ‘De toekomst van gisteren’: bedenkingen en ervaringen n.a.v. Parijs, mei 1968. Zeer goed is ook een verhaal van Raymond ten Berge, wat gunstig afsteekt tegen het niet zonder talent maar artificieel-allegorisch geschreven fragment van Roel van Duyn. Ton Anbeek bespreekt zeer kritisch ‘Vogelaars opvattingen over taal en literatuur’. Verder een opstel van Th. de Jong over de maatschappelijke opvattingen in de essays van G. Orwell en een essay van Leo Ross over de roman van Du Perron ‘Schandaal in Holland’. Enkele kleinere proza's en gedichten van W.E. Krul, M. Vos en L. Herberghs zijn niet bijzonder opvallend. In de ‘Kroniek’ houdt Bert Brouwers een beschouwing over ‘Literatuursociologie en interdisciplinair onderzoek’.
| |
De Vlaamse gids
56ste jrg., nr. 10, okt. 1972
Erik Slagter, die ook al in het verleden verdienstelijk werk verrichtte door zijn vergelijkend onderzoek naar schilderkunst en poëzie bij de vijftigers, publiceert nu een weer rijk gedocumenteerd artikel over ‘Hugo Claus, dichter bij de schilders’. Daniël Robberechts publiceert een fragment uit ‘Praag schrijven’ en Paul de Vree een hallucinant stukje ‘Mist te Milaan’. Bert Verhoye interviewt zonder veel brio H. Lampo, als inleiding op een fragment uit een historische roman (Antwerpen, 16de eeuw) van Lampo.
| |
Nieuw Vlaams tijdschrift
25ste jrg., nr. 6, juli-aug. 1972
‘Aliesje’ is een melodramatisch verhaal van Tymen Trolsky, en ‘Een zoon van as’ een even grotesk als stoer prozafragment van Rob Goswin. Het beste proza is dan nog ‘Maar dit is erger’ door Lucienne Stassaert. Beter zijn de gedichten van Clem Schouwenaars en L.M. van den Brande en de zonder omwegen geengageerde teksten van Van de Waarsenburg. E. Popo schrijft een essay over ‘Maurice Ravel en de literatuur’. In ‘Reflex’ bespreekt A. Dhoeve zeer genuanceerd ‘Dag, leven’ van Leen Porta en E. van Ruysbeek situeert de literaire opvattingen van Jan de Roek. J.J. Wesselo is ditmaal weer echt op zijn best in een stukje over de huidige studentenprotesten in Nederland.
| |
Varia
- | Vlaanderen (21ste jrg., nr. 127, juli-aug. 1972) is gewijd aan de Vlaamse houtsnijkunst, naar aanleiding van de gelijknamige tentoonstelling in het Casino-Kursaal van Oostende. Het nummer bevat tevens 12 reprodukties van houtsneden, op losse bladen. Het opvallendst is de afwezigheid van Antoon Herckenrath. |
- | Schrift, nr. 13, van D. Robberechts,
|
| |
| |
| is gewijd aan de ‘crisis/problematiek van het schrijven’. |
- | In Spiegel der Letteren, 14de jrg., 1972, nr. 3, een studie van L. Adriaens over ‘Maurice Gilliams, kunstkritikus’. |
- | Een speciale aflevering van Raam (nr. 86, sept. 1972) is gewijd aan de in Nederland levende Franse auteur Pierre Borgue. Hij wordt als het langverwachte genie aangekondigd. Daarbuiten een recensie door J.J. Wesselo van Jef Geeraerts' ‘Brieven rondom liefde en dood’; een lullig stukje onder de titel ‘Godverdomme Jef, nou geen gelul meer’. |
|
|