aangenomen, maar beginnen ijverig de stencil door te nemen.
‘Het doorlezen alleen al duurt minstens een half uur’, protesteert de assistent zwakjes.
Het blijft een tijdlang stil. Iedereen is verdiept in het ‘Historisch Overzicht van de Methodologie’, waarin we met rasse schreden via de dialoog van Socrates, de wereld der ideeën van Plato, de inductieve methode van Aristoteles naar de deductieve methode van Descartes worden geleid en vandaar pardoes in het causaliteitsprobleem tuimelen.
De assistent voelt zich plotseling overbodig. Hij bladert wat in zijn stencil en gaat dan boven op de leuning van zijn stoel zitten, de voeten op de zitting. Deze houding, waarbij hij dus van bovenaf op ons neerkijkt, moet blijkbaar zijn door de stencils ontfutselde functie compenseren.
De ontwikkeling van de causaliteitsgedachte hangt nauw samen met die van het wetenschappelijk en wijsgerig denken, lees ik. Deze gedachte staat in verbinding met het gezichtspunt van de wetmatigheid van het wereldgebeuren in het algemeen en het al of niet volkomen gedetermineerd-zijn daarvan. De samenhang tussen oorzaak en gevolg wordt van oudsher gedacht als een noodwendige samenhang. Hume leidde de aanname daarvan echter af uit de gewoontevorming. Kant daarentegen...
‘Zeg Albert, hoe zit dat nu met Kant?’ vraagt een studente met paardestaart, ‘gelooft die nou in de causale structuur, ja of nee?’
De assistent, blij dat hij weer in functie kan treden, schiet van zijn stoelleuning af en begint voor te lezen: ‘Kant stelt, dat de causale structuur van de buitenwereld, die aan ons verschijnt als het ware een projectie van ons causale denken is.’
De studente schudt geïrriteerd haar paardestaart heen en weer.
‘Jaja, dit staat ook op mijn stencil. Maar wat houdt het nu precies in?’
De assistent steekt zijn vlakke hand als een presenteerblaadje omhoog.
‘Nou, dit houdt niet meer in dan er staat. 't Is glashelder.’
‘Dus wij verbeelden ons volgens hem, dat verschijnsel B veroorzaakt wordt door verschijnsel A’, dringt de paardestaart aan.
‘Ja, zo zou je het kunnen stellen.’
De student met bril haakt hierop in.
‘Dus als water na verhitting verdampt, dan is dit verschijnsel volgens Kant een projectie van ons causale denken.’ Hij fluit tussen zijn tanden: ‘Ik heb nooit geweten, dat Kant zo'n stommeling was.’
‘Zo zie je maar weer’, breng ik in het midden. ‘Hier valt tenminste nog wàt te leren.’
De assistent kijkt me argwanend aan.
‘Wat bedoel je daarmee?’