Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 117
(1972)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 285]
| |
Kroniek
| |
[pagina 286]
| |
zich de oren te stoppen. Van het vroegere ‘sartrisme’ is alles bij mekaar alleen nog Sartre overgebleven en dat lijkt wel het belangrijkste. Zo ook voor Blanchot.Ga naar eind1. ‘Car l'art est le défaut du monde.’ In de inleiding wijst Françoise Collin op de moeilijkheden die rijzen bij een filosofische benadering van Blanchots denk- en schrijfwereld. Eerst en vooral is er de tweeledigheid fictie en theorie die in haar geheel moet worden gelezen. Vervolgens bevat de gedachte van Blanchot geen enkele omlijnde ‘thesis’; literatuur heeft volgens hem weinig of niets te maken met het opbouwen van een ratio, een zingende eenheid. Zij speelt zich af in een zone die door de ratio wordt genegeerd. Zij construeert minder dan zij ‘herhaalt’. Literatuur is herhaling van Hetzelfde (‘le Même’) en in deze herhaling manifesteert zij het onherleidbaar Verschil tussen en in de dingen (‘la Différence’), waar geen enkele eenmakende rede vat op heeft. Kritiek en commentaar, in de traditionele opvatting, behoren beide tot de ratio. Daarom worden zij door Blanchot van de hand gewezen. Zijn schrijven bevat geen enkele vaste omlijning van de literaire ruimte; vertrekkende uit de lectuur van Kafka, Hölderlin of Sade komt Blanchot in zijn teksten tot een complexe metafoor waarin bovengenoemde ruimte zich ontplooit. ‘C'est toujours dans l'approche attentive des oeuvres que Maurice Blanchot s'efforce, non de définir, mais de désigner “l'espace littéraire”’, schrijft F. Collin. De moeilijkheid voor haar ligt in het buitenissigheid van zo'n schrijftrant. Hoe een rationeel commentaar opbouwen vanuit een stof die ten slotte toch elke vorm van commentaar zal negeren? De opgave is onmogelijk en toch wordt zij gepostuleerd. ‘L'expérience du commentateur rejoint ici celle de l'écrivain: quelque chose est à dire qui n'a pas encore été dit, mais ce qui n'a pas encore été dit ne le sera pas. (...). Comme l'écrivain, le commentateur meurt toujours en vue de la terre promise.’ (p. 11).Ga naar eind2.. Zelden vindt men zulk een scrupuleus respect voor het totaal ‘anders-zijn’ van de literatuur. Het essay van F. Collin bevat twee hoofddelen. Het eerste, Qu'est-ce que la littérature?, wil een beschrijving zijn van de literaire ervaring zoals die in het werk van Blanchot tot uiting komt. Zij gaat uit van een eerste vaststelling die reeds alle verdere ontwikkelingen (en verwikkelingen) in zich draagt: ‘(...) si la littérature n'est nulle part ailleurs que dans les oeuvres, elle n'est cependant donnée en aucune d'elles, ni dans leur ensemble: la littérature n'est jamais donnée, elle n'est jamais.’ (p. 27). Van de vraag ‘wat is literatuur?’ rest enkel de vraag als een blijvende fascinatie. Literatuur is geen concept, geen categorie van het Zijn. Zij circuleert doorheen alle concrete en diverse werken niet om zich te openbaren maar om zich steeds | |
[pagina 287]
| |
opnieuw als ‘onbestaande’ te doen kennen. Literatuur is afwezigheid, noch ding noch idee, noch particulariteit noch algemeenheid. Identiteit is haar vreemd. Zij betekent herhaling van hetzelfde, hetzelfde als gespletenheid (‘dédoublement’), of nog: ‘hetzelfde’ maar toch onherleidbaar tot wat vooraf gaat of nadien komt. Literatuur komt dus nooit tot zichzelf (in tegenstelling tot het Zijn in hegeliaans perspectief) omdat het ‘zichzelf’ hier onmogelijk is. F. Collin spreekt van ‘le mouvement qui porte (la littérature) vers son impossible soi, mouvement par lequel elle ne peut se rejoindre, n'allant pas vers un point où enfin elle serait elle-même, n'allant nulle part.’ (p. 29).Ga naar eind3.. De literaire ruimte is dus oneindig, zonder begin, zonder einde. De veiligheid van de Wet (d.i. de ratio die, door gebod en verbod, de chaos tot een continuüm herschept) ontbreekt in deze ruimte die noch een geheel vormt noch een verzameling van bepaalde punten. Daarom juist ligt volgens Blanchot ‘l'expérience littéraire’ zo dicht bij ‘l'expérience du mal’. In christelijk perspectief was schrijven ergens synoniem van zondigen (denk aan de spirituele problematiek van Hopkins of zelfs Baudelaire). Is schrijver - in de radicale zin van het woord - diegene die de on-wettige chaos beantwoordt in een on-wettig taalgebruik (‘l'écriture’). Het schrijven staat aldus tegenover de taal van de Wet, de oratio (‘le discours’). Beter nog: het schrijven is een verborgen dimensie van de oratio die haar voortdurend ondermijnt en haar verscholen leegte bloot legt. ‘L'écriture’ verwijst naar de wan-orde die verborgen ligt in de orde van ‘le discours’. Deze fundamentele onwettigheid van het schrijven wordt op geen enkele wijze genegeerd door de wetmatigheid van een retoriek. Het zoeken naar technische middelen tot vormgeving is in zekere zin een noodzakelijke leugen. De wanorde is geen voorstelbaar geheel dat men zou kunnen stellen tegenover het geheel van de orde. De wanordeGa naar eind4. is niet of, zoals Blanchot het zegt, zij is het niet-zijn van de orde. Retoriek is dus bedrog, daar zij aantoont wat niet aan te tonen is. En daar ligt de ultieme paradox van de literatuur. Enerzijds is schrijven gefascineerd-zijn door de chaos (wat Blanchot ook ‘la rumeur’ noemt) anderzijds moét schrijven ook uitdrukking of voorstelling zijn. De contradictie is onontkoombaar. Blanchot vergelijkt de schrijver op zoek naar technische opbouw met de zelfmoordenaar die de stevigheid van de lus nakijkt: ‘Les soins dont l'écrivain entoure son manuscrit sont aussi inadéquats et incompréhensibles que la précision des mouvements de celui qui ajuste et éprouve le noeud de la corde avant de se pendre.’ (p. 32) Wat betekent die enigma? Eerst en vooral: literatuur is niet de voorstelling maar het verlies van het subject; wie zijn leven schrijft, verliest het. ‘(...) écrire sa vie, c'est l'inventer, chercher le moi, c'est éprouver sa perte. (...). Ainsi, le Proust qu'un critique recompose à partir de l'oeuvre et de documents, | |
[pagina 288]
| |
n'est ni le Proust de la vie, ni le Marcel de l'oeuvre, mais un certain Marcel Proust, un personnage. L'apparente autobiographie multiplie autour d'elle les biographies, et la réfraction des visages si ressemblants et jamais coïncidents de Marcel ou de Proust plutôt que de construire enfin un sujet fixe ne font qu'en démontrer la manque, car ils sont tous établis à la ressemblance d'un modèle absent.’ (p. 35). Ook het zogenaamde wereldbeeld van de schrijver is een onoverkomelijke leugen. De fictie is geen kopie van de ‘echte’ wereld. Zij bouwt ook geen andere wereld op die men tegen de eerste kan uitspelen. Zij duidt op de onmogelijkheid en het negatieve van elke wereld. In de literatuur openbaart zich ‘het andere’ van alles en iedereen, zoals, bijvoorbeeld, in de dialogen van Dostojevski waar het ene subject nooit duidelijk omlijnd tegenover het andere staat. Het ene wordt ook nooit door het andere bepaald. Wat hier op de voorgrond treedt is het anders-zijn (‘l'autre’) zowel van het ene als van het andere. Het zichzelf zijn of het tot-zichzelf-komen is een metafysische en rationele fictie. Het zichzelf is van meet af aan gespleten, bewoond door het Andere. Deze ‘écart de soi à soi’ ontwricht het subject, het lichaam als ‘eigendom’ van het subject en de Umwelt. En meteen zitten we volop in het tweede gedeelte van het essay: A quelles conditions la littérature est-elle possible? Welke zijn, in deze optiek, de filosofische implicaties van het fenomeen literatuur? Het Andere (of, in de terminologie van Blanchot, ‘le Sauvage’, ‘l'Etrangeté’, ‘le Neutre’) is de naam van datgene wat geen naam heeft, wat elke naam of identiteit vernietigt: de dood. De dood betekent niets, heft elke betekenis op. Zij is het voortdurende niet-zijn van het Zijn, de afwezigheid van alles. Hegel had dit begrepen, maar hij had het ook onmiddellijk verdoezeld. De dood, het radicaal negatieve, werd in de dialectiek van de Meester en de Slaaf hervormd tot een opererende negativiteit. Zij werd de contradictorische motor van het leven. De mens kon voortaan de dood integreren in het project van zijn arbeid. De chaotische tijd werd geschiedenis en de ratio openbaarde zich ten volle, door alle tegenstellingen heen. De essentie en de eenheid van de oorsprong was gered in die zin dat het Verschil uiteindelijk tot de eenheid kon worden herleid. Met deze meesterlijke denkwijze heeft de hele moderne filosofie zich gemeten. Het niet-zijn stond niet meer onherroepelijk tegenover het Zijn, de dialectiek had deze twee polen immers complementair verbonden. Maar voor Blanchot, sterk beïnvloed door diverse denkers zoals Nietzsche, Heidegger en Levinas, is niet-zijn geen adequaat synoniem voor de dood. Deze reveleert zich eerder in het altijd anders-zijn van de dingen, in hun onherleidbaar Verschil (hun ‘écart de soi à soi’). De ‘eeuwige terugkeer’ van Nietzsche formuleert dit ook: de dood en de vormloze tijd halen het toch steeds op de arbeid en de | |
[pagina 289]
| |
geschiedenis. De dialectiek werd immers gebouwd op de negatie van de wanorde. De man van de ratio (‘le Dictateur’ zoals Blanchot hem noemt) ontkent de on-oorspronkelijkheid (‘l'inorigine’) van het universum, terwijl de literatuur ze op zich neemt en ze steeds weer openbaart, zij het langs een leugenachtige omweg. Literatuur is immers een taal zonder ‘boodschap’ of een taal waarvan iedere boodschap wordt uitgehold. L'écriture' is geen coherent zingevend systeem, eerder een open structuur die, in tegenstelling tot elke ontologie, nooit zegt wat ze zegt. Françoise Collin legt de nadruk op deze paradox: ‘Partis du sens, nous accédons à un espace nouveau où le sens s'efface. L'oiseau n'est pas l'oiseau, le bleu n'est pas le bleu, et pourtant rien autre. Et il faut dire en même temps: l'oiseau n'est que l'oiseau, le bleu n'est que le bleu; il n'y a rien à chercher en dessous des mots ou des images. Le symbole nous écarte de l'horizon du connaître. Il est le signe qui ne fait signe que pour nous arracher au monde des signes. Il nous égare. Le symbole ne nous révèle donc pas une idée, ni une pluralité d'idées; il n'est pas essentiellement le lieu des interprétations et donc de la réflexion, mais plutôt la révélation d'une région qui n'est plus celle du savoir.’ (p. 166) Rimbaud drukte het anders uit toen hij sprak over zijn Saison en Enfer: ‘J'ai voulu dire ce que ça dit, littéralement et dans tous les sens.’ Dit is het specifieke van elke poëzie: wanneer zij een thema vooropstelt, dan bedoelt zij hiermee altijd nog ‘iets anders’ dan alle betekenissen die de ratio aan dit thema kan geven. F. Collin spreekt van een ‘thème athématisable’. Ontlenen we een laatste voorbeeld aan Rimbaud: Alle betekenissen van het woordenboek kunnen geen rekenschap geven van de functie, in deze strofe, van het substantief ‘délicatesse’. ‘Délicatesse’ betekent alles en niets, is fundamenteel en altijd ‘anders’, ontsnapt aan elke exegese. ‘Délicatesse’ is literatuur, een letterlijk teken, steeds verschillend van elke rationele zin. De literaire ruimte bezit geen coördinaten. Zij ontplooit Hetzelfde in zijn Verschil (‘le Même dans la Différence’); zij herhaalt zich onophoudelijk. Literatuur is ‘ressassement’, herkauwen, altijd opnieuw schrijven. Zij is nooit af, in tegenstelling tot de ratio die zich steeds als ‘af’ vooropstelt. De literatuur is niet alleen de medeplichtige van de dood. Ook met de eros is zij diep verbonden. Naaktheid betekent ook ‘niets’. Zoals de blik van de | |
[pagina 290]
| |
dode kan zij alleen fascineren. Bekoring is ‘zonde’ omdat zij de sfeer van eenheid en coherentie breekt en ons ver-leidt tot het verlies (het anders-zijn) van onszelf. Naaktheid, zegt Blanchot, zet niet aan tot spreken - zij verwijdert elke ‘discours’ - maar tot strelen. En strelen betekent de ultieme vraag ‘scanderen’, niet beantwoorden. Schrijven is gelijksoortig: het duizelingwekkende enigma altijd opnieuw scanderen en ontplooien. Toen Oedipus tot de uiterste limiet ging, werd hij blind en zwierf rond. Schrijven, zegt Maurice Blanchot, betekent ten slotte ook niets meer en niets minder dan zwerven in de ruimte van de on-wetendheid. De ratio en de geschiedenis dragen de onvermijdelijke literatuur als een soort ziekte. In de schaduw van Hegel, Marx en Lenin lopen Hölderlin, Mallarmé of Kafka (twee verschillende ruimten, twee verschillende talen). Het enige aanvaardbare humanisme ligt, volgens Blanchot, in hun haast onmogelijk samengaan. Wij hebben hier slechts enkele aspecten aangeraakt van dit zeer rijke essay, dat de grote verdienste heeft de literatuurstudie en haar wetenschappelijkheid te relativeren. Dit betekent niet dat F. Collin elke vorm van commentaar of kritiek voortaan overbodig acht. Alleen blijkt uit haar synthese van Blanchots theoretisch en scheppend werk dat de grond (dit wil ook zeggen de afgrond) van de literatuur aan om het even welk intellectueel systeem ontsnapt. Zelfs Roland Barthes spreekt in zijn laatste boek (Sade, Fourier, Loyola) over ‘le plaisir du texte’, wat in geen enkel concept gevat kan worden. Ten slotte is er nog altijd talent nodig en dat heeft Blanchot beslist. |
|