| |
| |
| |
Tijdschriftenrevue
Zenit 74
5de jrg., nr. 2, 1971
Franco Prete geeft een kort overzicht van de hedendaagse Italiaanse poëzie, dat vooral bestaat uit een aantal Nederlandse vertalingen van recente Italiaanse gedichten. Willem M. Roggeman noemt de Vlaamse neorealisten ‘neo-naïeven’. Hij zegt enkele goede dingen over de verhouding poëzie-werkelijkheid, maar zijn combattief-rancuneuze toon maakt enkele uitspraken minder overtuigend. ‘Poëzie en surrealisme’ is een historische karakteristiek van het Franse surrealisme en de plaats daarin van de poëzie, door Pol le Roy. Zijn betoog is doordrenkt van een enthousiast geloof in de surrealistische waarden van vrijheid, liefde en poëzie. Ivo Wuyts reveleert enkele thematische constanten in de verhalenbundel ‘De zwarte keizer’ van Hugo Claus, en bespreekt ‘Zeven slagen op de gong’ van Frans Depeuter. Goed zijn twee Nederlandse bewerkingen van gedichten van F.G. Lorca door Marc Braet. Ook een satirisch kortverhaal van Roger Pieters is geslaagd.
| |
Nieuwe stemmen
27ste jrg., nr. 6, mei 1971
Enkele verhalen, waaronder het opvallende ‘De hel’ van Rob Goswin. De auteur van de grillige bloed- en tranen-gedichten geeft hier beslist de indruk ook in het proza iets te kunnen bereiken, mits versobering en schifting. De bezieling is er in ieder geval wel. Twee andere prozastukken, van Paul Vanderschaeghe en Marc van Halsendaele, zijn minder van kwaliteit. Daarnaast heel wat gedichten. Een ‘duiven’-cyclus van Leo Herberghs is knap door de taalevocatie van het stille, vluchtige en verglijdende. Pieter Aerts schrijft naar gewoonte goede, beeldrijke verzen. Minder is het werk van Karien Jaspers en Paul Vanderschaeghe. In de kroniek der beeldende kunsten wordt Michiel Leenknegt voorgesteld.
| |
Maatstaf
19de jrg., nr. 3, juli 1971
Een Proust-nummer met veel geklets. Drs. M. Boks-Schoute heeft het over ‘De roeping van Marcel Proust en de episode van de Madeleine’. Ben van der Velden verhaalt over een ontmoeting met Céleste Albaret en in een ander artikel zegt hij enige dingen over Prousts belangstelling voor de schilderkunst, voornamelijk Vermeer en Rembrandt. Boudewijn van Houten bezocht het dorpje Illiers (Combray uit ‘A la recherche...’) en brengt daarover op nogal pretentieuze toon verslag uit.
| |
| |
Het beste is nog een fragment van Proust zelf, vertaald door C.N. Lijsten. Ten slotte een interview met L. Visconti, die een verfilming van ‘A la recherche du temps perdu’ voorbereidt. Buiten dit kader vallen gedichten, die veeleer onbenullig zijn, en een goed verhaal van Theo Kars.
| |
Kentering
12de jrg., nr. 2, 1971
Wim Hazeu en Antal Sivirsky brengen verslag uit van een gesprek met de onlangs overleden Hongaarse filosoof en literatuurtheoreticus Georg Lukács. Niet zo belangwekkend als het had kunnen zijn. Paul Snoek bewijst met enkele gedichten dat hij poëtisch leeggeschreven is. Van de talrijke andere gedichten lijken die van Hans van de Waarsenburg mij de beste. Hans Reijzer publiceert een pijnlijk gesprek met Mary Dorna.
In ‘De functie van het gedicht, een kroniek in citaten’, brengt Jan F. de Zanger een aantal documenten bijeen in verband met incidenten rond de Deense dichter Ivan Malinovski, die Eldridge Cleaver in een huldegedicht voor Black Panther aanspoorde tot opstand en moord. Van dezelfde Malinovski worden nog enkele andere gedichten opgenomen. Wim Hazeu bespreekt weer enkele gevallen van (al dan niet) plagiaat, o.m. de twist tussen De Wispelaere en Van Aken.
| |
Raam
nr. 75, juli 1971
De ophefmakende tentoonstelling van plastische kunst te Sonsbeek wordt hier in de kroniek satirisch en in een uitvoeriger artikel ten gronde besproken door Lambert Tegenbosch. B. Duijvenstijn introduceert en karakteriseert het werk van Peter Handke, van wie ook een fragment uit ‘De angst van de doelman voor de strafschop’ wordt opgenomen. Bijzonder boeiend is van P. Hagers het standpunt van de uitgeverij i.v.m. ‘Literatuur als massa- en eliteverschijnsel’. Gedichten van P.A. van Gennip, Anton Korteweg en Sjoerd Dijkstra zijn meer modisch dan goed. Interessant ten slotte zijn de recensies van boeken van J.H. van den Berg, C.A. van Peursen en W.A. de Pater door Corn. Verhoeven.
| |
Witte bladen
2de jrg., nr. 7, augustus 1971
Bob Maes publiceert enkele overspannen gedichten uit zijn bundel ‘Een lichamelijk woord’. Herwig Verleyen moet voor hem niet onderdoen. Alstein zegt ‘Neo is helaas in’ en gewaardigt zich daardoor vanuit zijn profetentoren neer te dalen om mee te doen aan het vermakelijk gekrakeel tussen neo-realisten en neo-experimentelen.
D. Depreeuw pleit ‘Voor een kunst van mensen’ en neemt daarbij zoals gewoonlijk een overwegend ethisch standpunt in. In een ‘Brief naar Polen’ karakteriseert Alstein de Vlaamse poëzie als een ‘bezig zijn met de taal’. Daartegenover plaatst hij zijn eigen poëzie, gebaseerd op zaken als daar zijn: verheven gedachte, diep gevoel... Hij zegt: ‘Ik dein uit en vul de ruimte, de eindeloze ruimte in mijn geest, in de straten, de stad, de heide en het bos met mijn gedichten.’
| |
| |
| |
Venus 14
9de jrg., nr. 3
Roger Verresey schrijft enkele woorden over ‘Industrie en onderwijs’. Gerd de Ley publiceert twee fragmenten uit ‘De avonturen van Wim Triesthof’, een bizarre mengeling van sensatie, satire, pastiche en essayistische intermezzo's. Onder de titel ‘Rationalisme en gevoel bij Brulez’ geeft Willy Sneeuw een gesprek weer met de auteur. Magertjes.
| |
Kentering
12de jrg., nr. 3, 1971
Dit extra-nummer werd samengesteld door Wim Hazeu en is opgevat als een documentatie over de dichter Willem de Mérode, aansluitend bij een vroegere publikatie over de jaren 1920-1940, onder de titel ‘Vrolijk klimaat’. De aandacht gaat vooral uit naar milieu, sfeer en tijd waarin De Mérode leefde en werkte, meer dan naar het dichterlijk oeuvre zelf. ‘De documentaire bestaat uit twee delen. In het eerste staat vooral zijn leven en de bepalende thema's centraal, in het tweede deel worden de publikaties chronologisch gevolgd.’
| |
Nieuw Vlaams tijdschrift
24ste jrg., nr. 3, 1971
Ivo Michiels publiceert een prozafragment uit zijn nieuwe roman: ‘Zeven modi uit “Exit”’. Knap gedaan en goed gevonden, in de hem eigen litaniestijl, met de nodige variaties en mutaties, maar voor mij hoeft het echt niet. Liever zijn me de gedichten van Marcel Coole en zelfs die van Freddy de Vree. ‘De tweede tocht naar Aqaba’, een verhaal van Hector-Jan Loreis, heeft als enige verdienste zijn consequente absurditeit, terwijl ‘Amazona aestiva’ van Monika van Paemel zeer expressief en suggestief proza is, soms wel wat te gewild literair. Een interview van Herman Parret en Frans Boenders met Julia Kristeva (Tel Quel) biedt actuele en boeiende informatie over semiotiek en ‘semanalyse’. Michel Bartosik ten slotte wijdt een eerste bijdrage aan de studie van de ruimte in de poëzie van Hans Lodeizen. Zijn aandacht gaat vooral naar de tegenstellingen licht-duister, stad-land, ten slotte reële fysische ruimte versus imaginaire, gedroomde ruimte.
| |
Soma
3de jrg., nr. 17, september 1971
Een aantal knappe en soms zelfs geestige recensies, o.m. over de ‘Verzamelde Gedichten’ van Buddingh' en ‘Herinneringen van een engelbewaarder’ van W.F. Hermans. Belangrijk, want meer dan anekdotisch, is een interview met Gerrit Kouwenaar door H.R. Heite. Een romanfragment van G.K. van het Reve uit ‘De taal der liefde’, is nogal kinderachtig hoewel meesterlijk in de evocatie van een onnoemelijk trieste sfeer. Nico Scheepmaker vertaalde zeer knappe gedichten van de Joegoslaaf Vasko Popa. Daarnaast poëzie van Hans Favery, Gerrit Kouwenaar (die steeds meer aan de theorie gaat offeren) en Kees Ouwens. Nic Brink uit zijn entoesiasme over de opvoering tijdens het ‘Holland Festival’ van het
| |
| |
theaterstuk ‘Deafman Glance’. In zijn ‘Intieme optiek 6’ heeft Cornets de Groot het over H. Mulisch en o.m. Donners essay ‘Mulisch, naar ik veronderstel’.
| |
Restant
1ste jrg., nr. 4, juli-augustus 1971
‘Restant’ staat onder redactie van Eddy Beullens, André Lefèvre en Jean-Marie Maes (kernredactie) plus Mark Braet, Luk de Vos, Hedwig Speliers en Guido van Herke. Redactieadres: Brugstraat 12, 9910 Mariakerke. Een abonnement kost 100 fr., te storten op een bankrekening van 12 cijfers bij een niet nader gespecifieerde bank. Speliers vertelt ons zijn onverkwikkelijke perikelen met Weverbergh i.v.m. de geplande uitgave van een bloemlezing met geëngageerde gedichten. De inleiding die daarin moest verschijnen, wordt eveneens gepubliceerd. Poëzie lezen we van Herwig Verleyen en van Leopold M. van den Brande (die voor meer dan één vers en voor een globaal procédé dank verschuldigd is aan Dirk Christiaens). Verder van andere ‘talentvolle jongeren’: A. Lefèvre, A. Vansteenbrugge, F. Cromphout, P. Rooibos en E. Verpale. Het beste uit dit nummer is een verhaal van E. Verpale, ‘Een zeer merkwaardige vriend’. Misschien iets te nadrukkelijk in zijn sfeerschepping.
| |
De gids
134ste jrg., nr. 5-6, 1971
‘Uit schaamte’ is een fragment uit een nieuwe roman van Hugo Claus. Mies Bouhuys publiceert zeven gedichten, ingehouden emotioneel registrerend, sterk in contrast met vier symbolische gedichten van Walter Haesaert. Andere poëzie is nog van W. Steemers, R. Vermeulen, D. Kroon en C. Offermans. Mulisch publiceert een fragment uit ‘De Verteller verteld’. Pieter A.M. Seuren tekent een kritisch portret van Noam Chomsky, de man en zijn werk, de linguïst en de maatschappijcriticus. Leo Ross publiceert een speels-satirisch overzicht van de homofiel in de wereldliteratuur. Ton Anbeek bespreekt vrij uitvoerig en interessant de roman van Bernlef ‘Paspoort in duplo’, onder de titel ‘Bernlefs antirealisme’. Bijzonder boeiend is ook de kroniek over beeldliteratuur (strips) door Rudolf Geel. Op basis van begrippen uit de informatietheorie bespreekt hij het verschijnsel van de ‘undergroundstrips’. Ten slotte valt nog een kritisch stukje te signaleren van S. Polet over de manie van het schrijversinterview en de daarmee gepaard gaande misbruiken.
| |
Hagelslag
1ste jrg., nr. 4, juli-augustus 1971
Een jongerentijdschrift dat het over de progressief - informatief - kritische boeg schijnt te willen gooien. Middel daartoe lijkt het samenbrengen van jonge (studerende of pas afgestudeerde) universitairen rond problemen i.v.m. de literatuurwetenschap, de literaire kritiek, de linguïstische stilistiek e.d. Voorlopig nog wat amateuristisch, maar het valt te hopen dat men deze richting blijft aanhouden en dat daarvoor een geïnteresseerd publiek gevonden wordt. Het zou alleszins een
| |
| |
leemte vullen, wat in Nederland bijv. gedaan wordt door een blad als Raster (hoewel daar met heel wat ruimer financiële en publicitaire middelen). In deze aflevering lezen we een nogal verward stuk van Ronsmans: ‘Naar een hernieuwde werkelijkheid’. Mark Maes publiceert een (al te) synthetische tekst over ‘Het boek Alfa’ en ‘Orchis Militaris’ van Ivo Michiels: ‘De tekst als produktiviteit’. Begrippen en termen uit de structurele en semiotisch/informatietheoretisch geïnspireerde stilistiek, die daarin gehanteerd worden, komen uitgebreider ter sprake in ‘De bedoeling van de dichter’ door Jan Uyttendaele. Een stuk dat wel geen nieuwe inzichten brengt, maar erin slaagt een oud probleem opnieuw te formuleren in termen van zeer hedendaagse literair-wetenschappelijke disciplines. Leo de Haes vervolgt zijn essay over dood, gruwel en ‘dreksituaties’ in het werk van Jan Wolkers.
| |
Hagelslag
1ste jrg., nr. 5, sept.-okt. 1971
F. Ronsmans schrijft een goed gedocumenteerd inleidend artikel over het Amerikaanse rassenprobleem. Jozef Peeters stelt de graficus Roger de Ruyck voor en Jan Uyttendaele leidt een bijzonder knappe poëziesuite van J.M. Decorte in. Andere gedichten zijn van Hans van Weely (goed), Christina Guirlande (niet goed) en Freek Dumarais. Willy Sneeuw schrijft over ‘Raymond Brulez en de waarde van het individualisme’, n.a.v. een nieuwe verhalenbundel.
| |
Maatstaf
19de jrg., nr. 4-5, aug.-sept. en nr. 6, oktober 1971
Eerst een dubbelnummer ‘in memoriam S. Vestdijk 1898-1971’. Een zeer interessante verzameling bijdragen over S. Vestdijk, die vooral in de anekdotische herinneringsstukken relevant blijkt voor een beter begrip van de auteur. Nol Gregoor publiceert zijn laatste vraaggesprek met Vestdijk, vooral geconcentreerd op het opmaken van een eindbalans. Meer algemene herinneringen haalt hij op in ‘Een avondje met Simon Vestdijk’. Henriëtte van Eyk typeert Vestdijk vanuit het kader van haar jarenlange verhouding met hem. Over de jaren '45-'46 - tevens het begin van de omgang met H. van Eyk - schrijft Jeanne van Schaik-Willing. Zij gaat in een ander artikel dieper in op ‘Het glinsterend pantser’, volgens haar het beste materiaal om de ware Vestdijk op het spoor te komen. Ook Herman Passchier verhaalt zijn herinneringen aan de overleden auteur. Op het werk geconcentreerd zijn hoofdzakelijk drie essays, nl. ‘Identifikatie en isolement’ door Martin Hartkamp, ‘De scheiding’ door R.A. Cornets de Groot, waarin gereageerd wordt tegen een artikel van Rein Bloem in ‘Raster’ over ‘Madonna met de valken’. Ten slotte ‘Een koninkrijk voor een lied’, waarin Hella S. Haasse de muzikale structuur van ‘De koperen tuin’ ontleedt, maar vooral aandacht besteedt aan de vrouwelijke hoofdpersoon Trix Cuperus.
De volgende aflevering staat in het teken van Hans Warren. Een aantal gedichten van hem wordt opgenomen; ze zijn meestal zeer goed, eenvoudig
| |
| |
van toon maar toch rijk aan suggestiviteit, o.m. ook door de talrijke gepast aangebrachte culturele reminiscenties. Autobiografisch schrijft Warren over zijn Zeelandse jeugd en zijn daarmee samenhangend isolement. Verder van Warren zelf een soort romanfragment en een essay over De Sade. André Oosthoek heeft een gesprek met de dichter en schrijft verder ook enkele niet zo schokkende dingen over de evolutie van Warrens poëzie.
| |
De gids
134ste jrg., nr. 7, 1971
Het Franse structuralisme komt aan bod in twee essays. Th. de Jong geeft een overzicht van de methode en de kritiek daarop, van Lévi-Strauss, vader van de structurele antropologie. Over de filosofische grondslagen heeft het R. Bakker in zijn artikel over Michel Foucault, auteur van o.m. ‘Les mots et les choses’. Cas Wouters bespreekt genuanceerd de jongste, weer boeiende publikatie van Dr. J.H. van den Berg: ‘'s Morgens jagen, 's middags vissen’. Het enige creatieve stuk is een prozafragment van A. Laden. We signaleren ook een reactie van P. van Caldenborgh en F. Zondervan op een vroeger artikel van R. Geel i.v.m. ‘leesbaarheid’ en ‘leesbaarheidsformules’.
| |
Raam
nr. 78, oktober 1971
Corn. Verhoeven schrijft geestig over zijn ‘Historia Calamitatum’, voornamelijk zijn financieel-speculatieve tribulaties. In hetzelfde ‘Journaal’ gaat J.J. Wesselo te keer tegen een zekere P.B. Beide heren zagen elkaar liefst opdonderen. Originele en goede gedichten lezen we van Manuel Kneepkens. Onder de dubbelzinnige titel ‘Errare humanum est’ schrijft Bernard Kemp over de roman als ontwerp van de moderne mens, meer in het bijzonder over de ontwikkeling van Don Quichote tot het burgerlijke personage. Ook over een roman, nl. over ‘De tranen der acacia's’ van W.F. Hermans, schrijft F.A. Janssen. Hij noemt de ‘onkenbaarheid’ van de mens het hoofdthema van dit boek. De publikatie van het Berlijnse dagboek van Witold Gombrowicz komt in dit nummer tot een einde. Ten slotte een bespreking door J.J. Wesselo van Marcel van Maeles ‘Scherpschuttersfeest’. De recensent beschouwt Van Maele, met Ivo Michiels, als de belangrijkste Vlaamse auteur.
| |
Heibel
6de jrg., nr. 6
Gust Faes heeft kennelijk afgezien van zijn redacteurschap, terwijl Jan de Roek door zijn tragische dood uit het Heibelteam is weggevallen. De abonnementsprijs wordt verhoogd tot 150 fr. Dit nummer wordt grotendeels in beslag genomen door een enquête onder de titel ‘Literaire kritiek: appendix of levensorgaan?’. Veertien critici stuurden een antwoord in op veertien vragen over uiteenlopende problemen i.v.m. kritische methode, voorkeuren, enz... Belangrijk o.m. door de omvang en de nuancering van de antwoorden, zijn bijdragen van Frans Depeuter,
| |
| |
Georges Wildemeersch en Paul de Wispelaere. Jammer dat een objectieve synthese van de diverse meningen ontbreekt. ‘Franz Kafka en het magisch-realisme’ is een hoofdstuk uit Lampo's nieuwe essayboek ‘De zwanen van Stonehenge’, waarin uiteenlopende manifestaties van het magisch-realisme en de fantastiek worden belicht. Beschouwingen uit de psychoanalyse van Freud, de archetypenleer van Jung en de parapsychologie worden ter verklaring aangebracht. ‘Ik ben jullie beu, idioten!’ zegt Hannelore en gaat daarmee te keer tegen het cultuurbeleid in Vlaanderen. In een nieuwe rubriek ten slotte, ‘De vloer aanvegen’, zien we Heibel nog eens op zijn amusantst met ongezouten satirische en polemische notities over diverse aspecten van het culturele leven. Ook ondergetekende geniet de eer in deze rubriek ‘mishandeld’ te worden.
| |
Kruispunt-sumier
nr. 39, september 1971
Een jubileumnummer, ter gelegenheid van het tienjarig bestaan van het blad (toen nog enkel ‘Kruispunt’). ‘De belegging’ is een niet-onaardig psychologisch verhaal van Thomas Triphon. Piet van Steenbergen had een satirisch interview met A. ‘Che’ van Hoek over ‘De groot-nederlandse gedachte’, eerder zwak kolderiek. Zoals gewoonlijk veel poëzie, waaronder goede van E. van Vliet, Herwig Verleyen en ‘ondeugende gedichten’ van Marc van den Eynde. In plaats van de gewone poëzierecensies schrijft Georges van Acker over ‘De evolutie van de tijdschriften in Vlaanderen’. Een bijlage reproduceert tekeningen van Feike Cnossen.
| |
Raster
5de jrg., nr. 3, herfst 1971
Enkele zeer progressieve creatieve teksten zijn van Gerrit Kouwenaar, Lidy van Marissing en Mark Insingel. Enkel die van Van Marissing zijn naast progressief ook nog zinvol en leesbaar. Zeer sterk zijn de gedichten van A. Roland Holst. Het belangrijkste gedeelte van dit nummer is gewijd aan literatuur van de Indianen uit Noord-Amerika. H.C. ten Berge leidt een aantal vertalingen van mythische en legendarische teksten in. Ook het tweede gedeelte van een essay door Kenneth White over Gary Snyder (Poetry and the tribe) gaat in die richting. Verder enkele Engelse gedichten van Nathaniel Tarn en Jerome Rothenberg, Afrikaanse gedichten van Breyten Breytenbach. Pieter de Meijer stelt het belangrijke Amerikaanse kritische tijdschrift ‘Books Abroad’ voor en redacteur Ten Berge vecht een robbertje uit met R. Kousbroek n.a.v. het W.F. Hermansnummer.
| |
Morgen
5de jrg., nr. 3 (nr. 27), juni-juli-oogst 1971
‘De ziener’ is een kort verhaal van Frans Depeuter, sindsdien al opgenomen in de novellenbundel ‘Het Sneeuwmeisje’. Vrij goede poëzie van Pieter Aerts en Herwig Verleyen, terwijl Goswin nogmaals zichzelf overtreft met drie uitzonderlijk sterke gedichten. Kritieken van L.M. van den Brande zijn niet enkel ongemotiveerd partijdig maar bovendien nogal oppervlakkig, bijv. zijn zinloze aanval op de
| |
| |
zeer goede bundels van Walter Haesaert. Lionel Deflo publiceert een ‘Open brief aan Hedwig Speliers’ in antwoord op de grofheden in het nummer ‘Neo-experiment '70’. Jammer is dat hij zich op zijn beurt tot gooi- en smijtwerk verlaagt.
| |
Varia
- | Gezelliana (2de jrg., nr. 1, 1971) E. Janssen schrijft uitvoerig over ‘Kerkhofblommen’. Hij bespreekt zowel historische omstandigheden als motieven en trekt een parallel met de ‘Hymnen an die Nacht’ van Novalis. |
| |
- | Het Documentatieblad van de Werkgroep 18de eeuw (nr. 13, nov. 1971) brengt o.m. een zeer uitgebreide bibliografische documentatie over Belle van Zuylen. |
- | Vlaanderen (20ste jrg., nr. 120, juli-aug. 1971) brengt een beeld van de door het C.V.K.V. ingerichte kunsttentoonstelling ‘Parallellen 20/50’ over werk in de periode 1920-1950 van kunstenaars die door hun onafhankelijke positie minder bekend zijn. Het nummer is uitstekend geïllustreerd. |
| |
- | Een speciaal nummer van Nieuwe Stemmen (27ste jrg., nr. 7, juni-juli 1971) is gewijd aan ‘Hedendaagse Vlaamse grafiek’. Het werd ingeleid en samengesteld door Julien Librecht. |
| |
- | Delta (Vol. 14, nr. 2, summer 1971) brengt, uiteraard in het Engels, o.m. een verhaal van C.C. Krijgelmans en een aantal gedichten van M. Vasalis. Erik Slagter reconstrueert de Cobrabeweging in haar artistieke en literaire context in zijn artikel: ‘Art after the Liberation: Experiments in Words and Images’. |
Hugo Brems
|
|