Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 116
(1971)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 593]
| |
Joos Florquin / ‘Het leven en de dood in den ast’ als toneelspelToen ik in het voorjaar van 1956, op voorstel van Herman Verdin, van Het leven en de dood in den ast een luisterspel maakte, verraste het mij dat de tekst van deze novelle, die in 1926 voor 't eerst verscheen in de bundel Werkmenschen, afzonderlijk alleen beschikbaar bleek als een ietwat onooglijk boekje in de Humanitas-reeks van Lannoo. Er was in die jaren wel een beetje windstilte rondom het werk van Stijn Streuvels, maar daar hij dat jaar 85 zou worden, stelde ik hem voor, voor deze verjaardag, van deze novelle een royale uitgave te bezorgen. Ik viste evenwel achter het net, want Streuvels schreef me op 12 augustus 1956: ‘Over Leven en Dood in den Ast hebt U reeds uitleg bekomen naar ik zie, van Isa. Er bestaat inderdaad een luxe-editie van dat boek - tijdens de oorlog verschenen, bij Lannoo en De Standaard. Ik stuur U hierbij een expl. dat ik nog liggen heb. Om een nieuwe uitgaaf van dat boek te laten verschijnen zouden we vooreerst moeten weten of die van De Standaard is uitverkocht. En al ware dit het geval, maak U geen illusies: die nieuwe editie zou nooit meer klaar komen tegen Oktober. Ge moet eerst met drukkers onderhandeld hebben! Ik heb er wel zin in om later die zaak aan te pakken en er iets degelijks te laten van maken.’ Nu had ik altijd een zwak gehad voor deze novelle, maar pas bij het bewerken van de tekst viel het mij op hoe gemakkelijk het was dit verhaal voor de radio aan te passen. Het was alleen nodig een verteller in te schakelen om de sfeer van de ast voelbaar te maken, om sommige beschouwingen te verwoorden en de nodige verbindingen in te lassen. Voor de rest lag de dialoog in de novelle zo goed als klaar en kon elk personage de vrij grote stukken monologue intérieur, met hier en daar een kleine wijziging, zelf vertolken. Zo op 't eerste gezicht kon het dan wel lijken dat Leven en dood het ook als toneelstuk zou doen, te meer daar Streuvels in de allereerste regels van de novelle de nadruk legt op de theatrale elementen van het gebeuren: ‘De schuur met de dubbele poortluiken breed open, gelijk een toneel waar, in de gapende diepte, door haveloze mannen, in haastig tempo, een spel wordt opgevoerd. Het gebouw staat er | |
[pagina 594]
| |
eenzaam op de verlaten vlakte: het toneel zonder toeschouwers, en de spelers doende achter een sluier van watermist, die 't al omdoezeld houdt. De mannen vervullen elk zijn aangewezen rol, - handeling, welke ineensluit als een geordend werktuig, dat in 't ijle draait - een schouwspel dat in 't tijd- en ruimteloze afspint.’ Bij nadere bestudering echter leek het mij niet doenbaar van dit verhaal toneel op de planken te maken, maar wel was ik er meer en meer van overtuigd dat Leven en dood een perfect filmscenario was, waarin zowel de herinneringen als de droomstadia uitstekend konden worden uitgebeeld, en dat ze daarbij als actieve sequenties efficiënt zouden werken om afwisseling te brengen in de specifieke en intense sfeer waarvan het stuk doordrenkt is en die naar mijn gevoelen in geen geval mocht verloren gaan. Ik schreef over mijn bevindingen en ook over mijn plannen aan Streuvels en kreeg van hem op 24 september 1956 tot mijn verrassing dit antwoord: ‘Uw beschouwingen over Leven en Dood in den Ast zijn het overwegen waard. Ik mag U daarover mededeelen dat ik indertijd daarvan een bewerking gemaakt heb voor tooneel (met combinatie projectie bioscoop). Ik heb dat stuk naar Fred Engelen gezonden, die er echter geen voldoende dramatische handeling in vindt (het handschrift is nog in zijn bezit). - Voor 't geen de verfilming daarvan betreft, ben ik van Uw meening: maar dat er commercieel geen goed van te verwachten zou zijn. Van De Teleurgang echter beweerde Barloc (de regisseur van De Vlaschaard) dat het een van de zeldzame onderwerpen was waarvan de tekst integraal kon gebruikt worden om verfilmd te worden, en ...ware het geen oorlog geweest, hij er dadelijk zou mede begonnen zijn! Ik vrees echter dat het voor een Belgische firma te hooge kosten zou meebrengen? Denk maar eens aan het opbouwen van die brug! Wat mij betreft - voor Leven en Dood vooral moet het een deceptie worden: ik “zie” die typen gelijk ik ze voorgesteld heb, samen in de atmosfeer en het donker van die droogerskrocht; en wàt zal men er van terechtbrengen? Enfin: ik laat maar betijen.’ Ik correspondeerde met Streuvels verder over het project en op 14 november 1956 gaf hij mij nog deze toelichting: ‘Die bewerking voor tooneel van Leven en dood in den ast, is een fantasie, omdat verschillende regisseurs me bevestigd hadden: dat op tooneel àlles mogelijk is. Zoo had ik het dan aangelegd als een combinatie van tooneel en film: de werkelijkheid door personen en het gedroomde als film op de achtergrond van het tooneel. Ge zult zien wat er van kan terechtkomen. | |
[pagina 595]
| |
Wat er verder van tooneel of bewerking bestaat is zonder eenig belang, en het blijft best dood en begraven.Ga naar eind1. Ik heb van Fred Engelen dan na enig aandringen het handschrift gekregen (25 door Streuvels zelf getikte rode blaadjes) en de bewerking bleek inderdaad de nodige elementen te bezitten om er een film van te maken, al was het wel nodig het geheel verder aan te passen en te bewerken, een voorstel waarmee Streuvels akkoord ging. Ik ben toen begonnen met de streek te prospecteren en ik ontdekte er onder meer, met de hulp van Jan Verroken, nog twee asten in werking. De weg die Blomme volgde van de Waterhoek over de Schelde en de Kluisberg om naar Ronse te gaan, lag toen nog in zijn natuurlijke staat maar er was wel sprake van verkaveling. Toen de zaak dan ernstig moest worden aangepakt, heb ik de middelen niet gevonden of gekregen om tot de realisatie over te gaan.
Streuvels bleef in elk geval interesse hebben voor die toneelversie want op 26 januari 1958 schrijft hij: ‘Ik kreeg een brief van Fred Engelen met de melding dat Leven en Dood in den Ast voor tooneel bewerkt, onder zijn regie zou opgevoerd worden nu in April, te Waregem - als experiment. Ik ben zeer benieuwd om 't geen hij er van maken zal!’ Ik heb over dat plan verder niets meer gehoord. In augustus 1958 werd er dan nog een poging gedaan om Het leven en de dood in den ast voor de televisie te brengen. In een interview met Gaston Durnez in ‘De Standaard’ vertelde Valeer van Kerkhove dat hij de novelle voor toneeltelevisie had bewerkt. Streuvels die over dat initiatief niet was benaderd, reageerde negatief toen hij het bericht in de krant las en weigerde zijn toestemming te geven. Antoon vander Plaetse heeft zich dan nog ingespannen om hem op zijn weigering te doen terugkomen, maar Streuvels bleef onverzettelijk. Hij was zo sterk gesteld op de eigen karakteristiek van zijn werk, dat hij altijd bang was dat men het zou verraden of vervalsen. Dat was ook zo wat de vertalingen betrof: toen er sprake van was Het leven en de dood in den ast in het Frans te vertalen vroeg hij zich sceptisch af wat er bijv. in die taal van de muizenscène zou terechtkomen en in de Duitse vertalingen van zijn boeken bracht hij zelf in het Duits verbeteringen aan om de betekenis naar zijn zin te preciseren of te nuanceren. | |
[pagina 596]
| |
In dit Streuvelsnummer van Dietsche Warande en Belfort vindt de lezer dan de toneelversie van Het leven en de dood in den ast onder de titel, die Streuvels er zelf aan heeft gegeven: Het zinnespel van droom en dood. Het is naar mijn gevoelen om diverse redenen een merkwaardig document, allereerst al omdat de toneelvorm van het verhaal een heel andere voorstelling geeft. Maar interessant is deze adaptatie ook omdat ze meer realia biedt, heel wat details preciseert, nieuwe elementen bevat, in vele gevallen explicieter is en zeker ook omdat Streuvels hier en daar zijn eigen levensfilosofie sterker laat uitkomen. Want hij heeft zich er duidelijk niet mee tevreden gesteld de tekst zomaar over te schrijven, zelfs daar niet waar de dialoog al pasklaar in de novelle voorkwam: op meer dan één plaats gebruikt hij andere woorden en vervormt hij de zinnen. De wijzigingen lijken mij trouwens niet altijd verbeteringen, want de verteltrant van Blomme in de novelle doet wel eens natuurlijker aan dan de manier waarop hij op het toneel spreekt. De grote moeilijkheid was de diepte van de monologue intérieur over te brengen in gesproken toneeltaal, want er zijn dingen die men kan denken of die men door een stem ‘off’ kan laten zeggen maar die onnatuurlijk klinken als ze naakt worden verwoord. Streuvels heeft er nu eens een monoloog van gemaakt, dan een dialoog maar in beide gevallen lijkt de inwendige monoloog van zijn kracht in te boeten en doet de toon, waarop sommige gedachten worden uitgedrukt, soms wat belerend aan. Streuvels ging er ook mee akkoord dat de flashbacks en de illustratie van de dromen, die in deze bewerking nog met vrij statische dia's worden aangegeven, ook op het toneel het best in film zouden worden vertoond, omdat de flashback maar zijn volle waarde krijgt door de relatie met het heden. Blijft dan nog de laatste vraag of het stuk genoeg dramatische spanning bezit om de toeschouwer als gesproken toneel te boeien. Fred Engelen, die het stuk zeker graag had opgevoerd, twijfelde er al aan en ik voel me geneigd hem bij te treden. De conflictsituaties lijken me nauwelijks scherp genoeg om als toneel de aandacht wakker te houden en hoe vrij men op het toneel inderdaad ook te werk kan gaan, toch blijft men aan een beperking gebonden, die de film zonder enige moeite overschrijdt. Maar het laatste woord zal hierover maar vallen als het experiment wordt gewaagd.Ga naar eind2. |
|