| |
| |
| |
Hugo Brems / Graden van abstractie
- Wilfried Adams: Graafschap. Gedichten '68-'69, Zingem, Vita, 1970.
- Alene: Moments & Situations en Vingers, Brugge, J. Sonneville, 1970.
- Luc Vancampenhout: andante marcato, Zonhoven, Brem, 1970.
De drie dichters die hier toevallig samen aan de orde zijn, hebben als gemeenschappelijk kenmerk, dat zij zich in hun taalgebruik van de werkelijkheid distantiëren, door haar te transformeren en ondergeschikt te maken aan de werking van het woord. Het is niet toevallig, dat Adams redacteur is van het neo-experimenteel gerichte tijdschrift Morgen (waarvan deze bundel trouwens als nr. 23/24, nov.-dec. 1970 verscheen), en dat Luc Vancampenhout in het jongste nummer van Heibel (VI, 3-4) zo fel van leer trekt tegen nieuw-realisten als Van Ryssel en schrijft: ‘Elk groot kunstwerk zoekt ergens naar de diepte van de mens, van het leven. (...) Kunst vervormt de realiteit, boort door de oppervlakte ervan heen, enz...’.
Ergens daartussen staat Alene, die door een minder absoluut en minder dogmatisch standpunt tegenover de realiteit en de taal ook een luchtiger poëzie schrijft, waarin zeer opportunistisch van beide ruiven wordt geproefd. Het motto dat aan de eerste aflevering, ‘Moments and situations’, voorafgaat, is in dit opzicht welsprekend: ‘tussen God en de Mensen leven / dieren, dichters, en insekten...’ Een dergelijk programma impliceert heel wat. Voornamelijk dat de dichter noch bij de goden, noch bij de mensen thuishoort, maar wel in de orde der dieren en insekten, die geacht worden een tussenpositie in te nemen. Het merkwaardige van deze aforistische uitspraak zit hierin, dat de verheven en halfgoddelijke status van de dichter geneutraliseerd wordt door zijn gelijkschakeling met dieren en insekten. De dichter staat niet boven de werkelijkheid, maar is er intenser mee verweven.
Hoe manifesteert zich dat in de poëzie?
| |
| |
In de gedichten, voornamelijk de eerste afdeling, merkt men een speelse confrontatie van beeld en symbool, verdichting dus, enerzijds, en ironische, ontnuchterende terugkeer naar de werkelijkheid anderzijds. Dit voorzichtig standpunt wordt gesynthetiseerd in de laatste strofe van het eerste gedicht:
‘de dichter doet zoals men ziet
In deze gedichten flirt Alene duidelijk met het nieuw-realisme:
‘het fruit ruikt in de winter
het water ruikt in de winter
naar de resten van de herfst
de dichter staat in de winter
en doet als kent hij de rest.’ (10)
Maar Alene beperkt zich daar niet toe. Zonder onmiddellijk de werkelijkheid te negeren en een worp te doen naar een of andere autonome beeldconstructie (dan zou het immers geen delicate worp meer zijn), toch tracht hij via beelden en woordcombinaties een werkelijkheid te suggereren die dieper en innerlijker is. Maar slechts zelden wordt de concrete aanleiding, de ‘situations and moments’ waaruit het gedicht ontstond, losgelaten. Deze dichter is dan ook op zijn best waar hij die situaties en ogenblikken in hun grillige eenmaligheid en tegelijk exemplariteit kan vastleggen. Een dankbare techniek daarvoor is het beschrijven van een herkenbaar gegeven met hier en daar een juist gekozen uit de band springend woord:
‘maar fris nog te zien aan haar stem’ (12)
‘hij zegt dat hij haar zingen kan’ (22)
de lucht die we in elkander spraken’ (30)
‘ik verbruiker van haar geur’ (30)
Het is een gevaarlijk procédé, dat slechts zelden het effect sorteert waarvoor het bedoeld is.
Heel wat irreëler is de afdeling ‘Vingers’, die eerder in het NVT verscheen, en, zoals te verwachten was, bestaat uit 5 cycli: ‘annularius’, ‘medius’, ‘index’, ‘auricularius’ en ‘pollex’. Aan ieder van deze vingers is een vaag thema verbonden, dat geacht wordt de bijhorende gedichten enige samenhang te verlenen. Bijv. liefde (huwelijk), wonen, werkelijkheid (engagement), poëzie en dichterlijke uitzonderingspo- | |
| |
sitie. Klaar afgebakend zijn die motieven nochtans niet, zodat het aanbeveling verdient deze uiterlijk sterk gestructureerde afdeling als een verzameling losse gedichten te lezen. Dan merkt men ook, dat hier heel wat goede poëzie tussenzit: Bijv.:
In de asyndetische opeenvolging van deze brokstukken wordt een complexe situatie knap geëvoceerd. Het fundamentele verschil met de basisinstelling uit de vorige afdeling, is, dat hier geen reëel tastbaar gegeven wordt beschreven of beschrijvend geduid, maar dat door beelden een omvattender, een tegelijk abstracter en significanter aspect van de realiteit wordt verwoord. Men vergelijke nog het zeer goede gedicht op blz. 65:
thuis vertellen over die grote kanarie
je gebaren veranderen van plaats
je handen werden vleugels
de waarheid is andermans bezit.’
Maar ook hier wordt een dergelijke poëtische gaafheid zelden bereikt. Soms vervalt de dichter in een onsamenhangend beeldgeknutsel of in een banaal en schools uitbeelden van eerst gedachtelijk voorgekauwde inzichten.
Dat het moeilijk is anno 1970 nog levensvatbare poëzie te schrijven, voortbouwend op de verworvenheden en technieken van de experimentelen, ondervindt ook Wilfried Adams in zijn debuutbundel ‘Graafschap’. Dit is inderdaad een bundel, waar de liefhebber van de diverse generaties, vijftigers, vijfenvijftigers, zestigers, zich gauw op zijn gemak zal voelen. Dat hij o.m. sterk beïnvloed werd door Hugues C. Pernath, steekt Adams overigens, en terecht, niet onder stoelen of banken. Dat daarnaast ook mensen als Snoek (in sommige typische zinswendingen) en Claus (in enkele beelden) de kop opsteken, is voor een debutant niet noodzakelijk een gebrek. Naar mijn gevoel alleszins niet voor deze dichter, die door alles een sterke eigen toon bewaart.
| |
| |
Het moet gezegd worden, dat hij meer dan eens in experimentele clichétaal vervalt, maar vaker gebeurt het, dat hij met een uitzonderlijk rijke en revelerende beeldentaal voor de dag komt:
‘Het gebeurt dat hun tederheid
tot happen naar elkanders vacht
maar zoenen met gedempte tanden’ (8)
of het slotgedicht ‘Mondriaan’:
‘De ruimte hij beslecht; gegeven
huilend het vuur en hoe de kleuren
krijsen: in vlakken lippen te strak
brengt hij voorgoed terecht
In koorts koel voorhoofd en
handen, de bepaling telkens weer
een verhaal dat geen verademen
binnen zijn grenzen duldt.’ (55)
Warempel, het wemelt in deze bundel van strofen en verzen, die om de loutere verrassende formulering een lezer gelukkig maken. Vooral dan een lezer, die het nog waagt te geloven, dat een gedicht in de eerste plaats bestaat bij de gratie van een taal die zichzelf te buiten gaat.
‘Graafschap’ is onderverdeeld in drie afdelingen, ‘1ste persoon’, ‘2de persoon’ en ‘3de persoon’, waarin schematisch gezien achtereenvolgens het ik op zichzelf, de relatie tot het gij in de liefde, en de relatie tot de wereld en de anderen, als thema naar voren komen. Deze themata worden uitgewerkt in een alternatie van spontaneïteit en vervreemding, heldere probleemloosheid en zelfverlies. Het duidelijkst uitgedrukt in de tegenstelling tussen vroeger en nu, die het aanvangsgedicht ‘Na een jeugd’, beheerst. Tegenover o.m.
mijn handen spraken klare taal’,
staat:
‘Nu ga ik teloor in ontheemde gebaren
en aan mijn stamelende vingers
Het beeld van deze laatste strofe kan tevens gelden als een metaforische omschrijving van de stijl. De taal wordt hier gebruikt als een moeilijk te duiden hiëratisch gebarenspel, als een onduidelijk ritueel, dat zich afspeelt in een gebied van ontvleesde betekenissen. Het intens
| |
| |
gebruik van lichamelijke en zogenaamde ‘warme’ beelden, doet daar niets van af. Bijv.:
‘Ook ik neem aan de dagen deel
soms in het breedvoerig ademhalen
het vrome vormen van gedachten falend’ (24).
of:
‘Terwijl ik je zeg mijn hand
voor altijd zal zij je woning zijn
wanneer het najaar, de grote jager
nadert de winter de vlakte intreedt
zal zij niet falen’ (38).
Met Wilfried Adams is een dichter aan het woord gekomen, die zonder twijfel in staat is een zeer eigen markante poëzie te schrijven. Een waardevolle aanwinst voor de neo-experimentelen van ‘Morgen’.
Een veel hogere graad van abstractie en veel kouder en ijler toonaard binnen die abstractie, bereikt Luc Vancampenhout in zijn debuut ‘andante marcato’.
Trefwoorden in dit opzicht zijn bijv. ‘wit’, ‘licht’, ‘lucht’, ‘ver’, ‘glas’ en dergelijke. In deze gedichten wordt een radicale breuk met het anekdotische van de inspirerende realiteit nagestreefd. Het ideaal is de koude abstractie, waarin woorden louter uit zichzelf en hun subtiele combinaties geacht worden een betekenis te genereren.
De titel, die een modus in de muziek aanduidt, is in dit opzicht veelzeggend, niet minder dan de citaten uit T.S. Eliot en R.M. Rilke, die als motto fungeren, en die respectievelijk spreken over ‘the heart of light’, the silence’, en ‘die Leere’. Vanuit dit abstractheidsideaal schrijft Vancampenhout een zeer moeilijke en intens bewerkte poëzie, waarin valenties van beelden en woorden nauwkeurig tegenover elkaar worden afgewogen, zoals bijv. in ‘Het glas’:
als breekbaar zilver’ (24)
| |
| |
Een poëzie, die streeft naar een steeds grotere verijling en subtiele nuancering, tot slechts enkele delicate trekken overblijven om een volheid te suggereren. Het spreken heeft hier als ideaal de stilte.
Niet het zwijgen, maar het uitspreken van de stilte. Dat wordt het dichtst benaderd in de reeks ‘Haikai's’, die de bundel besluiten: korte, slechts even opflitsende aanduidingen:
en noordwaarts staart de lucht’.
Op het ene uiteinde van de as tussen mimetisch (nieuw-)realisme en creatief (neo-)experiment wordt de poëzie onpersoonlijk door uitschakeling van de inbreng van het subject, dat tot registrerend oog wordt herleid. Aan het andere uiteinde gaat de persoonlijke inbreng verloren in de anonimiteit van de irreële abstractie. Daartussen ligt het hele gamma van subjectief gekleurde weergave van de werkelijkheid (Alene) en emotioneel geladen woordexperiment (Adams). Het zijn deze tussenstadia, die m.i. het beste beantwoorden aan de schijnbaar tegenstrijdige eisen van een hedendaagse poëzie: menselijke communicatie en creatief taalgebruik. Dat Alene en Adams in verschillende gedaanten en met opvallend talent erin slagen deze eisen te verzoenen, is hun grote verdienste. Mocht Vancampenhout erin slagen zijn emotionele aanwezigheid in zijn subtiele taalspel voelbaarder te integreren, dan beschikt hij wellicht over de meeste troeven om een intens poëtische poëzie te schrijven.
|
|