Hugo Brems / Weergalm
Kort na de veelbesproken verzamelbundel Spel en Spiegel, waaraan wij vroeger een kroniek wijdden, verschijnt van Pol le Roy een nieuwe lijvige publikatie. De uitgave is even verzorgd als de vorige. Weergalm (Brecht/Antwerpen, De Roerdomp, 1970) bevat ruim 100 gedichten uit een periode, die loopt van 1943 tot 1969. Wel ligt er een duidelijke chronologische kloof tussen enkele bundels uit de periode 1943-1949 en andere uit 1967-1969. Die kloof is ook in stilistisch en thematisch opzicht aanwijsbaar.
‘Modulaties’, uit 1943 omvat meestal korte, zeer lyrische, vrij vage gedichten rond kernwoorden zoals ‘zon’, ‘stenen’, ‘maan’, ‘avond’, ‘dood’, ‘zaad’, die in de latere evolutie tot werkelijke sleutelwoorden zullen ontwikkelen (cfr. ook Spel en Spiegel).
De bundel getuigt van een hartstochtelijk leven in een wereld van symbolen en grootse idealen, waarin het gewone sacraal-mythische dimensies toebedeeld krijgt (bijv. ‘Mythe’, blz. 47). Typisch voor deze bundel en tegelijk al vooruitwijzing naar het latere werk, is de simultane beleving van erotiek en poëzie als deelgebieden van de creativiteit, die zelf als een kosmische werkelijkheid wordt beschouwd, die toegang geeft tot de eeuwigheid.
Het klinkt, zo geformuleerd, heel abstract en artificieel, maar in de beste gevallen weet Le Roy het waar en levend te maken:
‘Zo rijs ik met de welpen van het licht
en god die scheppend in zijn schepper wijlt
ten avond waar uw schoot gedegen ligt.’ (48)
Of in het zeer mooie ‘Portret’ (50):
‘Ik daal in 't woord en rijs in zijn arkanen
als in de poorten van mijn vrouws gelaat.’
Geslaagde taalvondsten worden nog al te veel afgewisseld door retorische overladenheid in de trant van ‘de kelk haars lichaams bloemenzwaar’.
Hier dient er nochtans aan herinnerd, dat deze verzen dateren van vóór 27 jaar, van zeven jaar vóór de revolutie van de Vijftigers, toen