| |
| |
| |
Tijdschriftenrevue
Maatstaf
18de jrg., nr. 4-5, september 1970
Zoals vorige maand gesignaleerd, besteedt Maatstaf een dubbelnummer integraal aan Zeeland. De bijdragen van 19 auteurs kunnen in vier groepen ingedeeld worden. Een eerste categorie schetst een vrij algemeen beeld van Zeeland, zijn verleden, zijn sociale en economische toestand, zijn eigenaardigheden. Zo karakteriseert G.A. de Kok Zeeland als een land van ‘overkanten’, een mozaïek, die stilaan tot één kleurenvlek aaneengroeit. Dr. S.C. Regtdoorzee reconstrueert het kringleven van de Zeeuwse high life omstreeks het begin van de eeuw.
Anderen halen meer subjectief gekleurde (jeugd)herinneringen op aan Zeeland, en de invloed ervan op hun schrijverschap: J.G. Elburg, Isaac Faro, W. Brakman, Dr. P.J. Bouman, R. Ferdinandusse, Marko Fondse en Annie M.G. Schmidt. Het belangrijkste in deze aflevering lijken mij de bijdragen waarin episoden of figuren uit de Zeeuwse literaire geschiedenis worden belicht. Dr. P.J. Meertens, bespreekt ‘bloei, inzinking en opleving (van het) letterkundig leven in Zeeland vóór 1880’. Hij besteedt vooral aandacht aan de 17de eeuw, met J. Cats en de prestigeuitgave van De Zeeusche Nachtegael (1623). Mindere figuren als B. Wolff en J. Bellamy, blijven daarom niet onvermeld. Aan B. Wolff wijdt H.C.M. Ghijsen een uitvoerig essay, meer speciaal aan haar minder bekende dichtcarrière. De dichteres Marie Boddaert wordt naar een eigen brief getekend. André Oosthoek tenslotte analyseert de houding van P.C. Boutens tijdens Wereldoorlog II en de motieven van zijn aansluiting bij de Kultuurkamer.
J.C. Schagen, Hans Verhaegen, Hans Warren en André Oosthoek leveren gedichten, en dat is dan meteen de vierde categorie.
| |
Raster
4de jrg., nr. 3, herfst 1970
Raster blijft onder de Nederlandstalige literaire tijdschriften het blad met de hoogste standing op het gebied van avantgardistische, internationale visie. Dat blijkt weer uit de jongste aflevering.
H.C. ten Berge publiceert een essay over de Engelse dichters Kenneth White en Nathaniel Tarn (‘Schrijven als continu proces’), van wie daarna een aantal gedichten worden opgenomen. Dezelfde Ten Berge introduceert de lezer ook in de fascinerende poëzie-wereld van de Nahuas uit Centraal-Mexico (16e eeuw) door de vertaling
| |
| |
en annotatie van enkele sacrale hymnen. Het buitenland is ten slotte nog vertegenwoordigd door 2 concrete gedichten van Hans Clavin. Gedichten zijn er verder van S. Polet en Arie van den Berg (zeer goed). Minder kan ik de proza-‘fragmentatie’ van Lidy van Marissing appreciëren. ‘Topografie van een materialistiese literatuurtheorie’ is een artikel van Jacq Firmin Vogelaar, waarin hij de groei en de moeilijkheden van een werkelijke literatuursociologie (sociologie van de literaire produktie, van het creatieve proces, van de literaire vorm) onderzoekt. Daniel Robberechts ten slotte schrijft een ‘tweedimensionale tekst’, die geacht wordt aan te zetten tot creatieve lectuur.
| |
Bloknoot
1ste jrg., nr. 2
Bloknoot is een merkwaardig blad. Het verschijnt te Arnhem en wordt gepresenteerd als een verzameling (bundeling) losse, gestencilde bladen in een kaft. Alles bij mekaar een fikse verzameling teksten, tekeningen, pamfletten enz... Wat mij betreft een bijzonder geslaagde formule: handig, gevarieerd, uitnodigend tot creatieve lectuur, origineel, verrassend. Wat steekt er nu zo allemaal in zo'n map? In de eerste plaats gedichten van diverse stijlen, o.m. een reeks visuele gedichten van Hans Clavin, P. de Vree, Kees Vriens, G.J. de Rook, R. Joseph, naast normale leespoëzie van jongeren, ook uit Vlaanderen, als bijv. Willy Sneeuw. Daarnaast tekeningen, collages, e.a. grafische produkten. Er zijn essayistische bijdragen over beeldende kunst, theater, censuur, design, popmuziek. Ruud van Aarssen schreef een verhaal. En dan steekt er nog een folder in over het bekende initiatief ‘Operatie Vers’ te Leeuwarden. Stof genoeg dus. Het boeiende aan deze presentatie is precies, dat de indruk van confrontatie, van diversiteit en rijkdom, die het cultureel-artistieke leven geeft, er tastbare vorm krijgt.
| |
Kentering
11de jrg., nr. 4, juli-aug. 1970
In een editoriaal logenstraft Jan van der Vegt de geruchten in Maatstaf en Elseviers Weekblad als zou Kentering verdwijnen. Hij gaat daarbij nogal fel te keer tegen Gerrit Komrij, wiens jongste poëzie hij overigens even radicaal verwerpt in een ander artikel van deze aflevering. Een zeer goed verhaal, sterk van spanning, stijl en compositie, is de liefdesgeschiedenis-met-historische-achtergrond ‘Duitse honden bijten’ van Wim Hazeu.
Fernand Auwera publiceert één van de interviews uit zijn nieuwe boek, met Jaap Kruithof, de bekende Gentse hoogleraar. De overige bladzijden worden gevuld met gedichten, meestal van goede kwaliteit, vooral die van Saul van Messel en Bert Jansma.
| |
Raam
nr. 67, augustus-september 1970
Enkele kleinigheden uit het ‘Journaal’: J.J. Wesselo besteedt lovende woorden aan de film ‘Zabriskie Point’ van An- | |
| |
tonioni en Aldert Walrecht identificeert de figuur ‘Trevalje’ uit Ranonkel van Hamelinck als anagram van de welbekende heer Voltaire, zelf anagram van Arouet. Michel van Nieuwstadt pleegt een grotesk episch gedicht. Andere gedichten zijn van Henk van Kerkwijk en Jaap Harten. ‘Fragmenten uit een treurig bestaan’ is de titel van inderdaad fragmentarisch vertelde jeugdherinneringen van Hidde van der Ploeg. In het 3de vervolg van zijn snuffelrubriek ‘Met andermans veer’ haakt Cornets de Groot in op het essay van H. Kaleis omtrent ‘Mulisch' ambivalente verhouding tot de vernietiging’. Vooral overeenkomsten met werk van Nietzsche zijn aan de orde. Anton Korteweg en Theo J. de Looy hadden een gesprek met Jaap Harten. Lambert Tegenbosch wijdt interessante bedenkingen aan de utopie van Constant (Nieuwenhuys), zoals die uiteengezet wordt in ‘Opstand van de Homo Ludens’. J.J. Wesselo bespreekt het beperkte oeuvre van Roger van de Velde. Ten slotte volgt nog een reeks korte boekbesprekingen.
| |
Ons erfdeel
14de jrg., nr. 1, herfst 1970
Weer grote diversiteit in de informatie. Nadat enkele afleveringen geleden de situatie van de Belgische dagbladpers werd onderzocht, komt nu de Nederlandse pers aan de beurt in een artikel van J. van den Berg. Ook hier wordt gewezen op de gevaren van een toenemende concentratie. Als auteur is M. Gilliams aan de eer. Enkele fragmenten uit zijn werk worden vertaald in het Italiaans, Frans en Duits, voorafgegaan door een inleiding tot het jeugdproza van de auteur door Martien J.G. de Jong. Erig Slagter, die onlangs in Streven meer algemeen over de Cobra-beweging schreef, behandelt hier ‘Lucebert, schrijver-schilder’. Zijn artikel is een zeer bruikbare inventarisatie van Luceberts teksten i.v.m. beeldende kunst. Dr. E. van Itterbeek zoekt voort naar ‘internationale impulsen in de Nederlandse letteren’, ditmaal naar de literaire verhouding van Jan Walravens tot het existentialisme. Andere bijdragen hebben in de ruimste zin de uitstraling van het Nederlands in het buitenland als onderwerp. In de ‘Kulturele Kroniek’ vallen enkele opmerkelijke boekbesprekingen te signaleren. Georges Wildemeersch behandelt nog eens het ‘raadsel en geval’, Roger van de Velde. Kees Fens bespreekt de jongste dichtbundel van Ida G.M. Gerhardt en Marcel Janssens wijdt beschouwingen aan het schrijverschap van Daniel Robberechts. Beeldende kunst, muziek, film, algemene taal- en cultuurpolitiek komen eveneens aan hun trekken.
| |
Tirade
14de jrg., nr. 160, oktober 1970
Belangwekkend is het literair-historisch opstel van J.M.W. Veenstra over ‘Van Ostaijen en het organische vers’, waarin de verhouding, zowel op persoonlijk als op literair gebied, tussen Van Ostaijen en Du Perron gereconstrueerd wordt.
Hanny Michaelis publiceert vier m.i. onbeduidende gedichten. De veelbe- | |
| |
sproken roman ‘Nooit meer slapen’ van W.F. Hermans, wordt op motieven en structuurelementen onderzocht door J. Fontijn, tegen de achtergrond van Hermans' theorieën over de doelgerichte inwendige organisatie van de roman. Nieuw en opvallend in dit essay is de parallel die getrokken wordt met ‘Naar het middelpunt der aarde’ van Jules Verne. Enkele notities van Jan Hanlo over zijn religieuze twijfels worden gepubliceerd onder de titel: ‘Als God fatsoenlijk is (en anders is Hij geen God)’.
| |
Maatstaf
18de jrg., nr. 6, oktober 1970
Negen schrijvers/critici ondervragen zeven andere schrijvers in dit nummer, dat onder de uiteraard toepasselijke titel ‘Gesprekken met schrijvers’ verschijnt. Het gesprek van S. Carmiggelt (interviewer) met A. Roland Holst brengt vooral interessante documentatie in de rand van de literaire geschiedenis over figuren als H. Roland Holst, Gorter, Verwey, Van Eyck. Louis Paul Boon ontpopt zich tegenover H. Leus als een bezadigd man, die de objectiverende wijsheid heeft verworven als vrucht van desillusies. Interessante beschouwingen over de meer technische kant van het dichten leest men in het gesprek met Jan Emmens. Het interview dat Martin Ros en Gerrit Komrij met S. Carmiggelt hadden, loopt over koetjes en kalfjes en, zoals met dergelijke vragenstellers te verwachten was, over fascisme, Hitler, contestatie, revolutie. De Franse politieke publicist Jean Plumyène wordt ondervraagd door Ben van der Velden en de Nederlandse dichter Riekus Waskowsky door Anton Korteweg en Murk Salverda. Een flink ironische kluif, een meesterstukje van een interview. Een kort gesprek met Adriaan van der Veen rondt de verzameling af.
| |
Jeugd en cultuur
15de jrg., nr. 6, augustus 1970
Een bijzonder interessante aflevering, maar misschien wel wat te hoog voor het gemiddelde van ‘de studerende jeugd van zuid en noord’.
Een artikel van de bekende godsdienstpsycholoog H. Fortmann, ‘De primitief, de dichter en de gelovige’ interpreteert het naast-elkaar-bestaan van de wetenschappelijke kenfunctie en anderzijds de archaïsche, dichterlijke, kinderlijke, gelovige kenfunctie, elk met hun eigen waarde. Gerard Buschman schrijft in een zeer hedendaags perspectief over de therapeutische waarde van literatuur, door een confrontatie aan te gaan tussen literatuur en geneeskunde. Corn. Verhoeven onderzoekt hoe ‘Modern levensgevoel’ kan gekarakteriseerd worden. F. Bull geeft een gedocumenteerd overzicht van het leven en werk van Goya. Hugo Bousset recenseert Van Vlierdens ‘Poetica van de Vlaamse roman’ door de hoofdlijnen ervan zeer schematisch weer te geven. Emiel Wouters bespreekt religieuze en existentiële problemen in ‘Demonen’ van Dostojevski. En tenslotte nog een artikel over literatuur, speciaal over de poëzie van de bij ons minder bekende Nederlandse dichter Coert Poort, van wie zopas een ver- | |
| |
zamelbundel verscheen. Steller van dit vrij enthousiaste artikel is Anton B. Lam.
| |
Varia
- | Echo is een jongerentijdschrift, dat verschijnt te Steenokkerzeel. De jongste (?) aflevering (8ste jrg., nr. 2, maart-april 1970) bevat o.m. gedichten van Luk Biesemans en Toon Vinke. Dezelfde Toon Vinke publiceert er ook een toneelstuk, dat wel typisch onvolwassen aandoet qua inhoud, maar anderzijds een merkwaardige beheersing van de toneeldialoog toont. |
- | Een ander blad, dat in deze rubriek niet eerder werd gesignaleerd, is Hand, tweemaandelijks tijdschrift, dat ook hoofdzakelijk geïnteresseerd schijnt in jongerenpoëzie. Zo is het nr. 6/7 (febr. '70) een ‘spesiaal poëzieavondnummer’, met werk van een 10-tal dichters. Daarnaast valt nog een bespreking van Claus' ‘Masscheroen’ door Walter Deses te noteren. |
- | In het jongste nummer van het Vlaamse P.E.N.-tijdschrift (6de jrg., (nr. 3, juli-september 1970) kan men o.a. een verslag lezen van de recente poëziebiennale te Knokke. |
Hugo Brems
|
|