gedichten is bijv. een strofe uit ‘Galilei’ (blz. 24) waar hij een omkering van de wereldorde vreest:
‘En jij om mij mijn lief als dingen van een ander,
je rug lag als een bergrug mij ten onder,
wordt dit nu dal en bedding en verval?’
Als zeer eigen genre, verwant niet enkel met Burssens, maar ergens ook met Elsschot, kan deze publikatie zeker aanbevolen worden.
Tussenruimten van Annie Reniers sluit dan weer aan bij de technieken van de neo-experimentele dichters. Het is dan ook moeilijker hier een eigen stem te herkennen. Des te gemakkelijker is het herkennen van procédés, van beproefde technieken, die de beleefde werkelijkheid vervormen en vervreemden.
Me dunkt dat dit een soort poëzie is, waarin niet meer kan geloofd worden: een taalvaardige maar ergens geforceerde mengeling van abstracte beeldspraak en verjaarde retoriek. Nergens is de revolutie van '50 zo dood als hier, in een poëzie, die haar overleeft:
in wandelende groet en verhuizende geest
stappen eerste tweede derde personen
van een onuitdrukbaar woord’ (blz. 21).
Wanneer we ten slotte voor de poëzie, die Marcel Obiak verzamelt in Fazen ook een referentiepunt zouden wensen aan te duiden, dan zouden wij willen verwijzen naar Maran Atha, de jongste bundel van Mark Dangin. Deze vergelijking wil, zonder afbreuk te doen aan de persoonlijke dichtkunst van Obiak, de aandacht vestigen op de vrij plechtige, zelfs bijbels geïnspireerde, profetisch klinkende schrijftrant in sommige van deze verzen. Het meest treffend in dit verband is het openingsgedicht, waarvan de eerste strofe:
‘zo is mijn vijand met handen
van een verblindende wijsheid
berekend getraind zijn voeten
van hoge afkomst en geruisloos’.
De stijl die hier nog het hele gedicht draagt, blijft over het algemeen beperkt tot typische zinsconstructies, losse verzen, een opvallende ritmische cadans.
Inhoudelijk gezien kan een tegenhanger van die stijl gevonden worden