| |
| |
| |
Tijdschriftenrevue
Podium
23ste jrg., nr. 7, 1969
Een goede aflevering, vooral door de gedichten van Ben Bos en het bijzonder knappe prozafragment van Jacques Hamelink. Ook de avonturen van Bazip Zeehok (door C. Buddingh'), waarvan nu de laatste aflevering verschijnt, blijven door originele schrijftrant en karaktisering boeien. Minder belangwekkend zijn de goedkope verzen van Gerrit Komrij en H.M. Wap. ‘Hoofdletters’, een satirisch gedicht van Paul Yori, is nogal geestig. In de reeks meningen omtrent ‘De crisis in de kritiek’ verwerpt Hans Plomp elke normatieve inslag en elk waardeoordeel dat zichzelf als ‘objectief’ aandient. P.J. Stolk ten slotte interviewt Cees Buddingh' en spreekt met hem vooral over de verhouding ernst-humor in zijn gedichten en over het creatieve proces.
| |
Zenit 74
4de jrg., nr. 2
Fred de Swert evoceert in ‘Een verslag’ op bijzonder lyrische en artistiek verfijnde wijze een liefdesrelatie, gesitueerd aan de Noordfranse kusten. Symbolischer nog, maar veel zwakker en onvolwassen is het fragment uit ‘Mijn vrienden de dieren’ van Jos Vanhamme. Na Hannelore en van den Brande zet Julien Vangansbeke uiteen hoe zijn gedicht ontstaat. Hij expliciteert zijn wending na ‘Poëzie, een bede-vaartuig’ naar het nieuw realisme toe, als een bewuste poging om te ontsnappen aan de chaos van irrationalisme. Zijn betoog is helder en verhelderend. Piet van Steenbergen stelt, naar het voorbeeld van Nederland, de oprichting voor van ‘operatie-vers’, waarbij de telefoon als poëtisch medium dienst doet. Volgen nog gedichten van uiteenlopende kwaliteit (goed werk van Vangansbeke, Van Ruysbeek en Goswin) en boekbesprekingen.
| |
Maatstaf
17de jrg., nr. 9, januari 1970
Sinds de troonsafstand van Bert Bakker evolueert Maatstaf meer en meer naar een nieuw links politiek blad, waarin de letterkunde eerder schaars bedeeld wordt. Zo lezen we in onderhavig nummer een artikel van Michel van Nieuwstadt over de uitroeiing van Indianen in Brazilië en een bespreking van De Groots brochure over de studentenacties. Jacques den Haan vergelijkt verschillende Ulyssesvertalingen, de moeilijkheden waarmee die te kampen hebben en hun relevantie voor de Joyce-studie.
| |
| |
Ab Visser zet zijn onderzoek naar het artistieke leven in Groningen voort in ‘'t peerd van ome loeks is dood - II’. Figuren als Halbo Kool, Noordstar, Pareau, J.B. Charles e.a. komen ter sprake. Goede gedichten van J. Bernlef en Wim Zaal worden afgewisseld door ‘De folterkamer’, het verhaal van een gefrustreerde die via een crisis tot zelfkennis komt.
| |
Raster
3de jrg., nr. 4, winter 1969-'70
Deze aflevering wordt in beslag genomen door zes essays over de hedendaagse poëzie in diverse landen. J. Vidal de Lorda schrijft over de poëzie in Latijns-Amerika en stelt daarbij de esthetiserende tegenover de meer volkse, nu revolutionair geëngageerde dichters. Dichtkunst in de U.S.A. wordt voorgesteld door G.A.M. Janssens aan de hand van enkele markante figuren. Het overzicht van de Engelse poëzie door Kenneth White gaat uit van de experimentele twintigers (T.S. Eliot) en de surrealistisch georiënteerde Veertigers (Dylan Thomas) om via de restauratie van het klassieke vers in de New Linesbeweging te belanden bij de actuele ‘pop scene’. ‘Het eigenlijke revolutionaire in (Franse) literaturen 1970 of bijna’ is de bizarre titel van de even bizarre en wellicht intelligente maar helaas onleesbare bijdrage van Charles Grivel. Karl Krolow behandelt de poëzie in Duitsland, terwijl de stand van zaken in Japan door C. Ouweland wordt belicht. Opvallend in deze stukken is o.m. de relatief grote aandacht die aan het verschijnsel van de ‘concrete poëzie’ wordt gewijd.
| |
De Vlaamse gids
5de jrg., nr. 1, januari 1970
In een smaakvolle lay-out zet De Vlaamse Gids zijn 54ste jrg. in. Fragiel irreële gedichten schrijft Blanka Boeye. Frans Depeuter publiceert een verhaal, ‘De Wet’, waarin de zelfvervreemding door het dagelijkse leven een tegenhanger vindt in de zelfherwinning door de dood. Te expliciet gefilosofeer verzwakt de suggestiekracht van de geschiedenis. Lucienne Stassart interviewde Bert Verm(innen): een chaotische verzameling van impressies, allusies en niet-voltooide ideeën. ‘Triptiek’ is een verzameling van drie korte grotesken van Marcel Wauters, waarvan de eerste twee bijzonder aanspreken door hun revelerende transpositie van de alledaagse realiteit. Tot slot nog drie informatieve bijdragen: Adolf Merckx brengt weer verslag uit van zijn bezoek aan enkele kunsttentoonstellingen, Marc Hermans herdenkt de Bauhausarchitecten Walter Gropius en L. Mies van der Rohe, terwijl Willem Pelemans de vierde aflevering bezorgt van ‘De Vlaamse muziek en Peter Benoit’.
| |
Nieuw Vlaams tijdschrift
22ste jrg., nr. 10, december 1969
Het achtste en negende gedicht van Maria Magdalena van Paul Snoek bereikte niet het peil van de prachtige verzen in ‘De zwarte muze’. Beter doet het Hedwig Speliers met zijn vaardige cyclus ‘Horribile dictu’, en Alene met ‘Wijsvinger’. ‘De grote dag’ is een romanfragment van Adolf Merckx, waarin
| |
| |
een geïnterneerde ik-figuur via associaties die tijd en ruimte doorsnijden, op zoek is naar een innerlijk evenwicht. De ‘Derde brief rondom liefde en dood’ van Jef Geeraerts aan Hugo Raes. De literaire dynamiek ervan wordt verzwakt door pedant betogende en prekerige passages, die de overtuigingskracht eerder verminderen dan versterken. Gedichten van Marc Braet en een verhaal van Julien Vangansbeke vind ik tamelijk zwak. Paul de Wispelaere ontleedt diepgaand en met onverholen sympathie het werk van René Gysen. Vooral de problematische verhouding tot taal en realiteit en de open, voorlopige structuren van zijn geschriften zijn aan de orde. ‘Horrible Tango’ van Jan Wolkers wordt geanalyseerd door Michel Dupuis. In ‘Kunst en structuur’ overloopt Jaak Fontier de evolutie van de schilderkunst vanuit het referentiepunt ‘structuur’, een begrip dat aan belang heeft gewonnen sinds de grafische kunst zich heeft losgemaakt van het representerend anekdotisme, om zich meer op eigen aard en middelen te bezinnen.
| |
Kultuurleven
37ste jrg., nr. 1, januari 1970
Wetenschap, politieke, sociale en economische vraagstukken, kunst en literatuur, godsdienst, wijsbegeerte en psychologie, al deze onderwerpen komen in dit blad aan bod. Zo vindt men in het jongste nummer o.m. bijdragen over zin en betekenis van opiniepeilingen, over tien jaar Vlaams cultuurbeleid, over celibaat, cyclamaten, een binnenlands politiek jaaroverzicht, enz. Indien het blad hier vermeld wordt, is het nochtans in de eerste plaats ter wille van een artikel van E. van Itterbeek: ‘Jef Geeraerts, een Belgische controverse’. Van Itterbeek stelt eerst vast dat de schrijfact voor een auteur als Geeraerts een bevrijdende, zuiverende functie heeft. Daarna onderzoekt hij de verschillende reacties op ‘Gangreen’, voor en na de bekroning en peilt naar de motieven van de critici. Ten slotte onderzoekt hij de politieke beroering die rond het boek is ontstaan. Zijn besluit is een pleidooi voor een ethisch geëngageerde literatuur, een schrijven dat ontmaskert.
| |
Jeugd en cultuur
15de jrg., nr. 2, januari 1970
Deze aflevering staat voor een gedeelte in het teken van Pieter Breugel. R.H. Marijnissen pleit voor een visie op Breugel die gebaseerd is op kennis van de tijdsomstandigheden en de culturele context van zijn oeuvre. Enkele emblematisch-moraliserende prenten en het schilderij ‘De Volkstelling’ worden uitvoerig geanalyseerd. Talrijke reprodukties en detailopnamen maken het geheel zeer aantrekkelijk. Over een andere humanist spreekt Corn. Verhoeven in ‘Erasmus, de vrijbuiter’. Hij tracht o.m. de persoonlijkheid van Erasmus begrijpelijker te maken door haar te situeren in onze tijd. Frans Berkelmans commentarieert het gedicht van T.S. Eliot ‘De reis van de drie koningen’ als een dichterlijke kerstpreek. Aansluitend bij zijn bijdrage in het vorige nummer (‘Stijn Streuvels, in levenden lijve’), onderzoekt J. van de Sande de botsing tussen illusie en werkelijkheid in de verhalen van Streuvels. Ben Bos
| |
| |
schrijft over de Latijnse blijspeldichter Terentius, Jan G. Donkers over de bijzonder boeiende figuur Frank Zappa, popmusicus, maatschappijcriticus en revolutionair non-conformist.
| |
Mededelingen van de vereniging van Vlaamse letterkundigen
nr. 62, januari 1970
Dit huishoudelijk blad van de VVL bevat uiteraard hoofdzakelijk verslagen, notulen van bestuurs- en ledenvergaderingen, ledenlijsten, adressen en de vrij belangrijke lopende bibliografie van de leden naast een verzorgde retrospectieve bibliografie van de ereleden. Zeker te signaleren is in dit nummer de bijdrage over de ‘Prijs van het beste Literaire Debuut’, ingesteld ter gelegenheid van de Boekenbeurs 1969 en toegekend aan de dichter Stevi Braem. Het artikel bevat een toelichting bij de prijs, het juryverslag en de tekst van een niet-gehouden toespraak door de laureaat. Hij onderzoekt er de maatschappelijke positie van de dichter, die als niet-nuttig element slechts wordt geduld en pleit voor een bezoldigde loopbaan als kunstenaar.
| |
Streven
23ste jrg., nr. 5, februari 1970
Evenals in ‘Kultuurleven’ worden in dit blad uiteenlopende facetten van het culturele en intellectuele leven behandeld. Kunst en literatuur hebben er nochtans (zeker in dit nummer) een ruimer aandeel. Het editoriaal van Frans van Bladel neemt een standpunt in tegenover de censuur, die hij vooral in de psychologie van de mens zelf situeert. M.A. Lathouwers karakteriseert A. Koeznetsov's laatste Sovjetpublikatie, ‘De figurant’ als een pleidooi voor de enkeling. Hij betrekt in dezelfde karakteristiek ook recent werk van I. Gerasimov en G. Medynski. ‘Terzijde’ van Kees Fens bevat diverse korte beschouwingen over literatuur. Geert Bekaert stelt de Italiaanse ‘beeldhouwer’ Alik Cavaliere voor, terwijl Eric de Kuyper informatie brengt over de underground-film, die hij ‘marginale film’ noemt. Zijn conclusie komt overeen met de uitgangsbeweging van Christopher Alexander (‘Stedebouw en psychologie’), nl.: het nieuwe en verrassend totaal creatieve kan slechts op ruime schaal ingang vinden in een samenleving die als geheel grondig vernieuwd wordt. Die realisatie van avantgardistische ideeën is afhankelijk van de realisatie van een nieuwe maatschappij, die zij zelf moeten scheppen.
| |
Kentering
10de jrg., nr. 6, november 1969 - januari 1970
Een Vlaanderen-nummer. In het redactioneel van Wim Hazeu heet het, dat België voor de Nederlander een conservatief land lijkt, met een benepen mentaliteit. Als tegengewicht wil men daarom stemmen laten horen van ‘het andere België’, van progressieve Zuidnederlandse auteurs. Enkele van deze mensen schrijven toch niet zó volwassen als mocht gehoopt worden en schrijven hun frustraties en rancunes neer in welluidende gemeenplaatsen.
| |
| |
Ik denk hier vooral aan de would-be grotesken van Daniël van Hecke, de tekstjes van Daniël Robberechts en Marc Andries. Schelden en jammeren helpen wellicht minder dan het voortbrengen van werk van niveau. Heel wat meer in die richting gaan de verzen van L.M. van den Brande, Roger de Neef, Mark Dangin en Jos Vandeloo. Zeer geslaagd, vooral om de rijke gevoelsschakeringen, is ‘David’ van L.P. Boon, een mengeling van grootvaderervaringen en jeugdherinneringen. Knap zijn ook het verslag van Streuvels' begrafenis door de verwonderde Nederlander Cor Stutvoet en de tekst van de andere Nederlander Jeroen Brouwers. Men ontkomt moeilijk aan de indruk, dat precies de meest ‘vrijgevochten’ Vlamingen op de kwalijkste manier aan hun trauma's vastzitten. Er zal weer gelachen worden.
| |
P.E.N - club
5de jrg., nr. 4, oktober-december 1969
Te midden van verslagen en aankondigingen wordt de tekst afgedrukt van een voordracht die C.E.J. Dinaux tijdens een van de vergaderingen hield over Henriette Roland-Holst. Hij schetst haar ontwikkelingsgang en spreekt zijn diepe bewondering uit voor deze voorname, compromisloze vrouw.
| |
Vlaanderen
18de jrg., nr. 109, december 1969
Zoals gewoonlijk is het laatste nummer van de jaargang opgevat als een jaarboek van het Christelijk Vlaams Kunstenaarsverbond, dat het blad uitgeeft. De hele aflevering wordt dan ook ingenomen door een 75-tal korte portretten van leden, die in het afgelopen jaar in de actualiteit zijn gekomen.
| |
Ons erfdeel
13de jrg., nr. 2, december 1969
Enkele artikels over politieke problemen wil ik slechts vernoemen. Dr. Hendrik Riemens gaat na welke toekomstmogelijkheden er bestaan voor de Benelux. Prof. mr. R. Derinne heeft bedenkingen bij de universitaire expansie in België, terwijl M. Ruys de Europese droom confronteert met de Vlaamse realiteit. Robert Lafont analyseert de strijd van de Franse regio's tegen het centraliserende gezag. ‘De ontwikkeling van de moderne Nederlandse kritiek’ is een boeiend, degelijk gedocumenteerd en kritisch stuk aktuele literatuurgeschiedenis van Paul de Wispelaere. Als dichter wordt deze maand Hedwig Speliers geïntroduceerd door Frans Depeuter. Liliane Wouters vertaalde van hem enkele gedichten in het Frans. Eveneens in het Frans is de bijdrage van vertaalster Maddy Buysse: ‘Quelque notes sur l'évolution de la littérature néerlandaise comparée à celle de la littérature française’.
Dr. A. Gautier organiseerde een enquête over stand en functie van de toneelkritiek in Vlaanderen. Erik Slagter geeft enkele bondige gedachten over de relaties tussen literatuur, beeldende kunst en muziek, voornamelijk i.v.m. Cobra en de experimentelen. Verder zijn er nog Mr. Ton Frenken met commentaar bij de Breugel-herdenkingen, Peter Krug met een histo- | |
| |
risch overzicht van de betrekkingen tussen Nederland en Tsjechoslovakije en Prof. Dr. M. Curtis Ford met een enquête over de stand van het Nederlands in de Ver. St. van Amerika. In de Culturele kroniek vallen boekbesprekingen op van P. de Wispelaere (Geeraerts, Michiels) en Marcel Janssens (H. de Coninck, S. Braem) naast talrijke bijdragen over plastische kunst, o.m. een overzicht van de nieuwe visie op Jeroen Bosch. De gewone informatieve en bibliografische rubrieken besluiten de aflevering.
| |
Tirade
14de jrg., nr. 153, januari 1970
Naar aanleiding van de publikatie van de ophefmakende Weinreb-memoires pleit Pieter 't Hoen voor een herziening van het proces en een prompt eerherstel. H.A. Gomperts onderzoekt aard en graad van het maatschappelijk engagement van de Forumredacteurs Ter Braak en Du Perron en keert zich daarbij tegen de opvattingen van Annie Romein, iets wat ook door H. van Galen Last gedaan wordt in zijn bijdrage ‘Een omgekeerde Romein’. ‘De necrologie’ is het verhaal van iemand die door de maatschappij verplicht wordt ontrouw te zijn aan zichzelf, maar die ten slotte zichzelf hervindt. Het is knap geschreven door J. Verstegen. J.H.W. Veenstra commentarieert de huldiging van G.K. van het Reve als ‘The greatest show in church’. Gedichten van H. Michaelis, G. Krol en A. Morriën vullen de overige bladzijden.
Hugo Brems
|
|