Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 115
(1970)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 197]
| |
Johan Daisne / Zelfportret in de spiegel van VermeylenGa naar voetnoot*Ik dank u voor de eer dat ik hier vanavond te gast wordt genodigd. Uit bescheidenheid heb ik wel moeten aanvaarden. Want al geeft een schrijver zich geredelijk bloot in zijn boeken, hij staat niet graag publiekelijk in zijn hemd. Bovendien schuw ik nog altijd plagiaat, ook van mezelf. Op een bepaalde leeftijd krijg je elke week een briefje van een leerling die een scriptie moet maken. Als stipt ambtenaar antwoord ik steeds; de onschuld van die jonge vrienden is trouwens ontwapenend. Zo werd mij al duizend keer gevraagd waar mijn pseudoniem vandaan komt, wat ik precies bedoel met het magisch-realisme, welke mijn voornaamste werken zijn, of ik ze ook even wil samenvatten en zelf beoordelen. Kortom, als in een van die Gentse moppen die onze vriend Dr. Marc Galle zo lief zijn: Zeg Tsjoef, heb je mij geen vloeitje, wat tabak, ook wat speeksel, een vlammetje en een beetje asem, dan kan ik een sigaret voor je smoren!... Excuus, dames en heren, maar u hebt een werkdag achter de rug, ik ook, u komt hier voor uw verstrooiing, en ik wil proberen u geen zaag te spannen. De organisatoren van deze avond waren vriendelijk bereid voor afwisseling te zorgen: na mij hoort u mijn boezemvriend André Delvaux, en daarna wordt film gedraaid. Wat mijn deel betreft, iemand heeft eens gezegd dat men zichzelf het best tekent in de spiegel van anderen. Ik wil dat hier vanavond toepassen en mijn eerste andere is ons aller leermeester August Vermeylen. Het is me een ontroerende vreugd hem even te mogen huldigen. Ik kwam op de Gentse universiteit toen die net vernederlandst was. Vermeylen doceerde wereldliteratuur en was rector. Hij had alles gelezen en kon het weergaloos lyrisch-kritisch meedelen. Zo was zijn college over Poesjkin gewoon wegslepend. Van vader kende ik reeds Tolstoi en ging nu naast zijn economische wetenschappen ook Russisch studeren. Daar ik een stipt student was, bond ik mijn dichtader af en beperkte me tot het vertalen van Poesjkin, een leerschool als geen tweede. | |
[pagina 198]
| |
Dat zijn mijn eerste verzen geweest. Ik liet ze Vermeylen niet zien, maar van mijn Russische studie moet hij hebben geweten, want eens trok ik mijn zondagsschoenen aan en ging hem in zijn rectorskamer vragen of de colleges Russisch niet konden worden uitgebreid. Het was administratef moeilijk, maar ik kreeg weldra een onverhoopte compensatie. Ik was net afgestudeerd toen een groep geleerden, waaronder Vermeylen, en geleid door Nobelprijswinnaar Prof. Dr. Bordet sr., een studiereis gingen maken naar de Sovjetunie. Ik mocht mee, als adjunct-secretaris-tolk! En daarover heb ik toen mijn eerste prozawerk geschreven: Stof op het Kremlin. Curieus hoe weinig ik me van de Vermeylen van die reis herinner. Ik had te veel ontzag voor hem en dorst niet te dicht te komen. Ik herinner me alleen zijn laconieke antwoord toen de Russen zoveel moeite hadden met de uitspraak van zijn naam: vjermejljen. Que voulez-vous, zei hij, tout le monde ne peut pas s'appeler Cucufin!... Maar de toenadering zou weldra gebeuren. Toen ik voor de eerste maal een avondpartij van de V.V.L. bijwoonde, zeer beschroomd, riep Vermeylen me terzij en drukte me de hand: mijn bundel eerste eigen verzen was door de provincie Brabant onderscheiden... Tijdens de oorlog werkte ik in Brussel en woonde daar op een heel klein kamertje, waar ik De trap van steen en wolken heb zitten schrijven. Wanneer ik het moeilijk had, ging ik stilletjes bellen aan het afgelegen huis in Ukkel en werd altijd hartelijk ontvangen door Vermeylen. Ik wist dat de realisten Maurice Roelants en Raymond Herreman in de Trap het realistische gedeelte verkozen. Toen ik hoorde dat Vermeylens voorkeur naar het fantastische ging, was ik voor mijn leven getroost. Telkens wanneer ik weer twijfel, en dat is geregeld, denk ik aan hem en weet dat ik met dit goeddoe voor die, met dat voor een ander, en maakt dat het geheel niet goed? Zoals u ziet, er was toen geen kwestie van generatieconflict. Ik vereerde mijn meerdere, ik leerde van hem, hij hielp me en heeft me nooit belet mezelf te worden. En toen ontviel me die grote vriend. Maar het is alsof hij dadelijk voor vervanging had gezorgd. En dat is de tweede andere in wiens spiegel ik me wil tekenen. Op een middag liep ik langs het Parlement. Een heer, nog jong van uitzicht, staat daar in gesprek met derden. Opeens doet hij een stap vooruit en reikt me glimlachend de hand. Het was Z. Exc. minister Piet Vermeylen, die ik nog niet persoonlijk kende. Maar de film verbond ons reeds en hoeveel filmavonturen, binnen en buiten festivals en filmotheken, hebben we sedert niet samen | |
[pagina 199]
| |
beleefd; u weet: die films waarover ik al vrij veel heb geschreven. En hiermee sta ik reeds voor de spiegel van mijn derde andere. Ik doceerde toen nog in Brussel, maar woonde weer in Gent. Op een vermoeide avond, alvorens mijn trein te nemen, ontmoet ik Marcel Coole, mijn oude boezemvriend, die me een opkikkerende borrel in de Vlaamse Club voorstelt. Daar zit een groepje studenten, waarvan, na onze eerste of tweede borrel, een delegatie op ons afkomt. Een beeldschone studente (Hilde Craeybeckx, fluistert de zeer ingewijde Coole me toe) en een piepjong student, naar wiens naam ik niet vroeg. De jongen zegt dat hij mijn zo pas verschenen Man die zijn haar kort liet knippen heeft gelezen. Het meisje zegt dat het groepje een glas wil drinken op onze gezondheid en op de Vlaamse letteren. Coole en ik hebben dadelijk begrepen en fuiven de groep. Het is een van de langste nachten van mijn leven geworden. In laveloze uren liepen we terug door de stad; Marcel, onverbeterlijk don Juan, hielp de waggele Hilde met rijke armslag, terwijl ik steunde op de arm van het studentje dat de Man had gelezen en die me als een broertje van liefde naar mijn spookachtige ochtendtrein bracht. Twintig jaar later heb ik geweten wie die student was: André Delvaux, intussen een meester-cineast geworden, en die na de Man ook mijn Trein der traagheid heeft verfilmd. Als u daarvan straks een uittreksel ziet, zult u allicht August Vermeylen kunnen herkennen in de oude prof, André Delvaux in de student Val, en Hilde in de betoverende dienster. U ziet, vrienden, ik heb het magisch-realisme niet moeten uitvinden. Het is de mysterieuze formule van ons leven en van de kunst zelf. Men heeft wel eens gezegd dat het synoniem is met het romantisme. Dat is niet juist. Het romantisme is een vrijblijvend spel van werkelijkheid en verbeelding. In het magisch-realisme echter worden die twee elementen gebonden en gericht door een derde. Dat stond reeds in de titel van De trap van steen en wolken: onze levenstreden van steen en wolken, van daad en droom, vormen een trap. Een trap leidt ergens heen. Waarheen? Een zekere moderne literatuur wil dat hartstikke eenduidig. Maar kunst is als alles van de mens complex. Neem bijvoorbeeld onze mond, die moet dienen vooreerst om te ademen en dan om te eten en te drinken, twee zeer materiële levensverrichtingen; maar verder ook voor de meest geestelijke: spreken; en voorts voor nog enkele speelsigheden als roken en zoenen. Hetzelfde geldt voor de literatuur: ze moet ons leven aanvullen, als een afreactie en een fundering, ze moet breuken herleiden, en ze mag niet vergeten - | |
[pagina 200]
| |
men vergeet het thans veel - ook een verstrooing te zijn, althans voor de lezer. De karwei is voor de plichtsgetrouwe auteur... Ik heb mijn literaire werk thans even onderbroken om een wetenschappelijk werk persklaar te maken waaraan ik sinds mijn jeugd bezig ben: een filmografisch lexicon van de wereldliteratuur. U ziet, Vermeylen werkt nog steeds na: de wereldliteratuur en de film, toch ook een vorm van zijn geliefde plastiek. Dames en heren, ik eindig, hopend dat ik, als beloofd, u geen zaag heb gespannen. Heb ik iets vergeten, met name te contesteren? Maar is dat wel nuttig en nodig, vooral als het niet in iemands aard ligt? Ik herhaal liever mijn hulde aan al de genoemden, waaraan ik nog de namen wens toe te voegen van de zeer grote spelers Hector Camerlynck en Senne Rouffaer, die u straks op het doek zult zien. Dank u, vrienden, en nog een goede avond. Heil Vjermejljen! |
|