| |
| |
| |
Lieve Scheer / Röntgens van Ruyslinck VIII
7. De stille zomer (vervolg)
* In het tweede verhaal van De stille zomer, Het koekoeksmeisje, is vooral de verhouding van vader en dochter zeer teder getekend. Haar vader is voor Cynthia als de laatste rest van een kinderlijke wereld waar ze nog in kan geloven. Wat heeft het scheppen van deze verhouding voor u betekend?
Kijk eens, het is echt moeilijk om dat te zeggen. Ook dit verhaal heeft zich uit de titel ontwikkeld. Wat niet betekent dat het louter verbeeldingskunst is. Ik ben ervan overtuigd dat er, naast een behoorlijk deel imponderabilia, ook heel wat subjectieve elementen in zitten, maar ik zou ze heus niet kunnen aanwijzen zonder een voorafgaand grondig zelfonderzoek. Soms springen ze er zo uit, soms zitten ze diep onder de deklaag van het verhaal verborgen. Het drama van Cynthia is natuurlijk nauw verbonden met het probleem van de seksuele bewustwording. Als je 't zo bekijkt, zou je kunnen zeggen dat Het koekoeksmeisje is geschreven van uit de herinnering aan de schok die het verlies van de kinderlijke ongereptheid en onschuld me moet hebben gegeven. Noch mijn vader noch mijn moeder hebben daarin echter een rol gespeeld die aan Cynthia's vader of moeder zou kunnen doen denken, en daar zit ik dus al vast.
* Ik heb de indruk dat u vooral meisjes met veel overgave kunt tekenen. Ik denk aan Vilma, Libelletje. Het is alsof de tederheid voor de vrouw zich voor u in het kleine meisje extra kan kristalliseren, omdat het probleem van de seksualiteit en al het verscheurde dat er voor u aan vasthangt, daar achterwege kan blijven.
Met betrekking tot Vilma en Libelletje zou dat inderdaad wel kunnen gezegd worden, maar in Cynthia heb ik me zeker niet kunnen
| |
| |
distantiëren van dat probleem. Integendeel: het seksuele probleem is hier centraal gesteld.
* Voor u symboliseert het kind de onschuld, heeft u gezegd. Toch tekent u ook een Jetje Boes en op de school van Huckleberry laat u een hele wereld van kwaadsprekerij en hardvochtigheid raden. Dat zou me ertoe aanzetten het onschuldige kind te zien als de uitdrukking van iets dat uzelf was of is. Niet alle kinderen zijn voor u onschuldig, maar in u draagt u de herinnering aan een kind dat kwetsbaar en broos was en in zijn onschuld misbruikt werd en bedrogen. Dat kind bent uzelf, het is uw eigen gevoeligheid, uw vertrouwen en aanhankelijkheid die op een of andere manier vroeger brutaal moeten zijn verstoord. Ik zou dan ook zeggen dat u telkens weer kinderen tekent, niet omdat u, volwassene, verontwaardigd bent omdat onze wereld het kind misbruikt, maar omdat u heimwee hebt naar iets dat met de kindertijd voor u verloren ging.
Ik open u gaarne een krediet voor deze hypothese. Er bestaat ongetwijfeld een verband tussen mijn visie op het kind en mijn eigen kneuzende ervaringen als opgroeiende jongen in een wereld van zelfzuchtige, autoritaire en vulgaire volwassenen. Maar toch zou het onjuist zijn te beweren, dat mijn visie convergent is in de subjectieve ervaringswereld. Ik heb later, als jongeman en als volwassene, herhaaldelijk kunnen vaststellen hoe telkens weer de onschuld van het kind door de volwassenen wordt geofferd aan hun eigen genoegens en belangen, of vaak alleen maar aan de wellust die de uitoefening van eenzijdige macht hun schenkt. Ook bij andere auteurs heb ik diezelfde visie teruggevonden; ik denk aan Bölls Dal van de dreunende hoeven, aan Wolkers, en aan het verhaal Het tochtscherm van Fernand Auwera. J'en passe et des meilleurs.
* Dat alles treft u meer dan iemand anders omdat u het vanuit uzelf meevoelt.
Mogelijk. Dat ik ondertussen het kind niet altijd en in alle omstandigheden als het onschuldige lammetje heb voorgesteld, als het slachtoffer van zijn volwassen omgeving, pleit dan misschien wel in mijn voordeel, dacht ik. Het zou blijk geven van een al te eenzijdige blik op de complexe gevoels- en verbeeldingswereld van het kind. Het is bekend, dat kinderen ook wreed en kwaadaardig kunnen zijn. Maar
| |
| |
daar schuilt dan ook een deel van de schuld van de volwassenen in, dat zij kunnen gebruik maken van het morele besef dat zij verondersteld worden verworven te hebben, om die wreedheid en agressiviteit in andere, constructiever banen te leiden. Ik moet nog denken aan de uitlating van een vader in een volksbuurt, die tegen zijn jongen (in Bonanza-uitmonstering) zei, toen die zich over een of andere gemeenheid van een vriendje kwam beklagen: ‘Ach, laat me met rust, stomp hem zijn tanden uit, maar laat me met rust!’
Niet alleen in Het koekoeksmeisje maar ook in De oeroude vijver of De heilige vingerkootjes treft het thema van de ontluistering. De ervaring van het kwaad in de wereld en in het leven heeft de personnages veranderd, of liever: zij hebben de indruk te leven in een veranderende wereld. U herneemt het probleem van Wierook en tranen, maar nu zoveel beheerster en dieper.
Dat is een merkwaardige vaststelling. Ik heb zelf vaak het gevoel te leven in een veranderende wereld, een schimmige Kafkaiaanse samenleving die door het kwaad onder allerlei bedrieglijke vermommingen wordt uitgehold. Die sensatie heb ik in mijn studententijd, na lezing van de Eddaliederen, al eens mytisch trachten te verwoorden in een gedicht dat de titel ‘Jormungand’ kreeg. Jormungand is in de oude IJslandse sagen de naam van de wereldslag, die om de aarde in een gesloten kring is gewonden, in afwachting dat zij bij de ondergang van de wereld zich bij de oprukkende demonen zal aansluiten. Uitgaande van die voorstelling liet ik de slang echter, voortijdig uit haar slaap gewekt door een ‘ontzaglijke donder’ (de oorlog), de wortels afknagen van Yggdrasil, de wereldboom.
Dat gedicht is niet bewaard gebleven. Ik heb in die tijd een massa gedichten en zelfs enkele toneelwerkjes geschreven, die op de een of andere manier zoek zijn geraakt. Ik hechtte er niet zoveel waarde aan. De lyriek was in de eerste plaats een uitlaatklep voor emoties waaraan ik niemand kon of durfde deelachtig maken, een instrument van geestelijke zelfbevrediging.
* Naast ontluistering treft me in De oeroude vijver de gelatenheid van uw hoofdfiguur. Niet als passiviteit of zwakte, maar als mogelijkheid om de problemen te dragen vanuit een innerlijk evenwicht, een soort stoïsche zelfbeheersing. Daar zit voor mij iets groots in.
| |
| |
Ik zie het thema van dat verhaal eigenlijk eerder als een uitbeelding van de machteloosheid van de aan zijn eigen levensangst geketende mens. De titel is ontleend aan een gedicht van de Japanse dichter Matsoe-o Basjoo, waarin het menselijk bestaan wordt vergeleken bij het geluid dat de sprong van een kikker maakt in het bekroosde water van een oeroude vijver. Het verband tussen die titel, waarin heel de beperkte menselijke conditie in de tijd en in de ruimte gekristalliseerd ligt, en de angstdromen van de patiënt in de ziekenhuiskamer, is duidelijk. Een belangrijke sleutel voor de symboliek van het verhaal is de nachtmerrie, tijdens dewelke de patiënt droomt dat hij, als ‘een geketende draak’ in een stalen long opgesloten zit op het moment dat de aarde begint te beven. Hij voelt zich als ‘een machteloze en weerloze getuige van de ondergang van de wereld’, ondergang die trouwens de hele tijd al op de achtergrond gesuggereerd en voorbereid wordt door de verkoolde boom achter het raam. Naar het einde van het verhaal toe zou je dan wel even kunnen denken dat de patiënt tot berusting komt, dat hij geleerd heeft zijn lot te aanvaarden en daaruit een zeker innerlijk evenwicht put. Maar in werkelijkheid heeft hij slechts een compromis gevonden: hij tracht de angst uit zijn bewustzijn te verbannen door de ogen te sluiten, door de obsederende verkoolde boom, die ‘zijn bewustzijn leidde in de richting van de dingen die hij nog niet zag’, uit zijn gezichtsveld te verbannen. Hij doet wat de meeste kinderen en ook vele volwassenen doen: als het onweert je ogen sluiten, zodat je de bliksem niet ziet - m.a.w. je aan de illusie overgeven dat het gevaar, dat je niet ziet, ook niet bestaat. Als je 't zo bekijkt, is het lang niet zo'n hoopgevend of positief verhaal als u geneigd bent er in te zien.
* ‘Hoopgevend’ vind ik dat niet, maar wel grootmenselijk. En over aanvaarden heb ik ook niet gesproken, wel over ‘dragen’. Maar we zullen daar maar niet verder over discussiëren.
Liever iets anders. In De stille zomer of De sneeuwbui laat u de vogels doodgaan aan een besmettelijke beschaving. In De oeroude vijver zal het enige overblijvende, een boom, ook nog omgehakt worden, in De heilige vingerkootjes wordt het geen lente en de bloesems blijven weg. Zo ziet u de natuur telkens weer aangetast door het verval van de beschaving. En het is of daardoor pas het leven onleefbaar wordt.
De moderne mens leeft niet meer in zo'n nauwe gemeenschap met de natuur als de oermens; hij gaat de natuur steeds meer beschou- | |
| |
wen als zijn decor, als een schilderachtige of functionele entourage. Hij spreekt zelfs niet meer van bomen of parken, maar van ‘groene zones’ of ‘chlorofiele schermen’. Men herleidt daarbij de natuur tot een esthetisch of hygiënisch probleem en negeert de hoogst belangrijke rol die zij in ons wereldbeeld als levende kosmos heeft, als oerbron. De natuur is een evoluerend geheel van levende organismen en krachten, dat in zijn doelgerichtheid een onmiskenbare samenhang vertoont met de menselijke gemeenschap. Als die samenhang wordt aangetast of verbroken, houdt dit een bedreiging in voor de mens. Die bedreiging is zich trouwens sinds ik deze verhalen heb geschreven in steeds alarmerender mate gaan manifesteren, zoals blijkt uit de ernstige zorgen die men zich de laatste jaren (ook in wetenschappelijke kringen) maakt over de ontgroening, de luchtbezoedeling, de verontreiniging van de waterlopen, het krimpen van de wildstand, enzomeer. Alles bij elkaar geloof ik niet dat ik de natuur zuiverder zie dan de mens, maar dat de mens de natuur met vernielende besmetting aanraakt, zoals u zegt, is een feit dat niet te loochenen valt. Je zou natuurlijk mijn pleidooi voor een menselijk bestaan in harmonie met de natuur kunnen afdoen met een allusie op romantische invloeden of op een romantisch temperament, maar ik meen dat je me daardoor onrecht zou aandoen, niet omdat ik geen romantische gevoeligheden zou hebben (die hebben we allemaal), maar omdat je daardoor het probleem zou losmaken uit een samenhangend geheel van problemen dat tot in de kern van mijn leven en mijn werk doordringt.
* Ik hoor hier naast de romanticus vooral de onheilsprofeet aan het woord, en dan zitten we toch wel in de kern van uw werk.
Dit is geen profetisme. Dit heeft te maken met de realiteit van vandaag. Het is gloeiend actueel.
* De sneeuwbui is het tweede verhaal in deze bundel over aantasting door radioactiviteit. Dat wekt het vermoeden dat het atoomgevaar voor u iets zeer concreets en actueels vertegenwoordigt.
Geen mens zal onberoerd blijven bij de gedachte aan de helse verschrikkingen die de beruchte paddestoelwolk oproept, maar ik heb de indruk dat ik persoonlijk het gevaar ervan als veel imminenter aanvoel dan de meeste mensen. Het vervult me gewoon met ontzetting, ik mag wel zeggen dat het me vervolgt. De verleiding is alleszins groot om een verband te leggen tussen mijn bijna pathologische
| |
| |
angst op dat gebied en mijn cultuurpessimisme, mijn zogezegd onheilsprofetisme, en ik neem dan ook aan dat zowel die angst als dat pessimisme hun wortels hebben in een van de nog onverkende lagen van mijn onderbewustzijn.
* Van hieruit bekeken zouden de indrukwekkende ondergangsvisioenen van Casimir Rooseboom (Dal van Hinnom) dan toch iets van uzelf kunnen uitdrukken?
Ik zie zelf ook wel dat die apocalyptische visioenen in mijn verbeeldingswereld voor een deel een plaats innemen, die erop wijst dat zij gevoed worden door een of ander primair angstaffect. Dat wordt des te duidelijker wanneer ik eraan denk hoezeer ik, vanaf het moment dat ik bewust begon te lezen, steeds weer in de ban ben gekomen van bijbelse en mythologische ondergangsliteratuur zoals de Openbaring van Johannes, de reeds genoemde Edda, het zondvloedverhaal in het epos van Gilgamesj, de Oudnoorse Ragnaroksage, noem maar op. Ook Dantes Hel en Vagevuur hebben me gefascineerd, zijn Hemel minder.
* In De sneeuwbui heeft u het onheil laten komen in de vorm van een natuurverschijnsel, dat vooral voor kinderen, verrukkelijk is. Heeft u dat opzettelijk gedaan om de vernieling verraderlijker en wreder te maken?
Daar zit geen enkel opzet achter. Ik heb me bijna volledig door mijn intuïtie laten leiden bij het schrijven van dat verhaal, zoals trouwens bij het schrijven van de meeste verhalen in deze bundel. Het is eigenlijk zo, dat ik eerst op het idee van een radioactieve sneeuwbui ben gekomen en daarna pas op de gevaarlijke verrukkingen die daarin voor kinderen scholen.
* Het zesde verhaal, Het kasteel van Weewee, zou ik zien als een fantasie, een zuiver spel met het verhaal, geschreven voor het genot van het scheppen.
Dat is te veel en te weinig gezegd. Dit verhaal is in zekere zin een moderne en minder barbaarse parafrase van het sprookje van Blauwbaard. Jonckheere heeft er eens op gezinspeeld dat er praktisch in ieder van mijn werken een bed voorkomt, en het is natuurlijk leuk om zoiets in het openbaar te zeggen, maar hij had een zinvoller constatering kunnen maken door te wijzen op de talrijke kastelen die
| |
| |
in mijn werk opdoemen, o.a. in De ontaarde slapers, De stemmer en Het Kasteel van Weewee. Een bed maakt ten slotte deel uit van ons aller dagelijkse realiteit, een kasteel niet. Zelf heb ik me ook al eens afgevraagd waar die kastelen vandaan komen en wat ze precies betekenen, en ik ben tot het besluit gekomen dat ze op dezelfde breedtegraad moeten staan als Het Slot van Kafka en het kasteel van Le Grand Meaulnes. Ze zijn de symbolen van een geheimzinnige, onbereikbare droomwereld: luchtspiegelingen aan de gezichtseinder van onze verbeelding. De enige die erin slaagt er tijdelijk binnen te treden, de stemmer, moet dit betalen met het verlies van zijn gezichtsvermogen. Uiteindelijk is het toch ook een dochter, Weewee, die Hella naar het irreële kasteel voert, dat uitsluitend in zijn verbeelding bestaat.
* Daarmee krijgen we een element méér voor De stemmer. Waarom hebt u dat niet aangebracht toen we over dat verhaal spraken?
Het is een interpretatie die me nu te binnen valt, terwijl ik er verder zit over na te denken. Een belangrijk element wellicht in de ontraadseling van de kastelensymboliek. Ja, het bewijst dat dit gesprek toch wel ergens heen leidt.
* Hè ja, nu zie ik ook in hoe essentieel dit nieuwe verhaal is voor de interpretatie van uw werk. In De stemmer, en in Het kasteel van Weewee, juist zoals in alle sprookjes, horen kasteel èn vrouw samen. En het geheimzinnige is ook het verbodene - daarom de symbolische castratie voor de stemmer of de beperking tot illusie voor Weewee. Wilde de stemmer de vrouw nog ‘redden’ uit de handen van haar machtige eedverbondenen, de minder gekwelde Ruyslinck van deze jaren blijkt zich te hebben verzoend met de onvervulbaarheid van bepaalde dromen en wensen.
Het laatste verhaal van De stille zomer tenslotte, De petitie, eindigt met een anekdote waarin journalisten verschijnen als verdraaiers van de waarheid en de pers misbruikt wordt door machtigen. Dat is wel een typisch Ruyslinck-thema?
Ach, het journalisme in zichzelf is een eerbaar beroep. Ik geloof dan ook niet dat de journalisten de ‘verdraaiers van de waarheid’ zijn, maar zij zijn wel, omdat ze ertoe verplicht worden, de lakeien van een systeem dat doet denken aan en waarschijnlijk is geïnspireerd door Goebbels' beruchte ‘Sprach- und Denkreglung’. Zelfs de stomste krantenlezer is zich zo langzamerhand ervan bewust geworden, dat de in- | |
| |
formatie die hem wordt opgelepeld in zijn krant, onvolledig, onjuist en tendentieus is. Een kwarteeuw lang al worden wij, ook door radio en televisie, geïndoctrineerd met geijkte denkpatronen en psychologische brandmerken, die geen ander doel hebben dan de vrije opinievorming te beletten. Het is een vorm van censuur, een van de gevaarlijkste, omdat ze haar werkelijk gezicht niet toont. Ik kan me geen ernstiger bedreiging van onze geestelijke vrijheid voorstellen dan deze indoctrinatie die wij allen dagelijks als een injectie ontvangen, niet alleen op politiek, maar ook op cultureel vlak, op het gebied van de reclame. De imagevorming in de wereld van de kunst en de kleinkust bijv. schept een sfeer, die het niet langer mogelijk maakt het waardevolle te onderscheiden van het minder waardevolle of waardeloze. Het volstaat dat iemand, waardoor dan ook, regelmatig in het nieuws komt, opdat hij een ‘waarde’ zou worden. Met zijn reële prestaties heeft dit zo goed als niets meer te maken, en niemand schijnt daar ook naar te vragen.
* Onheilsprofeet?
Wat heeft dàt er nu mee te maken? Het is een vaststelling, geen voorspelling. We beleven een waardevervalsing op grote schaal, waaraan de massamedia zeer gewillig hun medewerking verlenen. Doordat de massamedia de belangrijkste opinievormende macht in onze samenleving vertegenwoordigen, helpen zij van ons bewust denkslaven te maken en zijn zij voor een behoorlijk deel daarin reeds geslaagd. De Amerikaanse socioloog Boorstin heeft zo pas over deze verontrustende verschijnselen een hoogst interessante studie gepubliceerd, The Image, die nogal wat ophef in de wereld schijnt te maken en waarin hij deze waardevervalsing ontleedt en illustreert met verbijsterende voorbeelden. Ik heb een gevoel van opluchting tegenover zo'n boek. Ik vroeg me af waar het bleef, of dan niemand oog had voor de langzame vergiftiging van onze geesten. Ja, het is een typisch Ruyslinck-thema, maar het is ook een typisch verschijnsel van onze maatschappij.
* Welk van de verhalen uit deze bundel is u het liefst en waarom?
Ik zou waarachtig geen voorkeur voor een van deze verhalen kunnen uitspreken. Ze zijn me even lief. Alleen ‘De petitie’ vind ik als verhaal iets minder goed geslaagd; het is meer een fait-divers, die niet helemaal uit het anekdotische loskomt.
(wordt voortgezet)
|
|