| |
| |
| |
Tijdschriftenrevue
Kruispunt - sumier
nr. 32, 1969
Vooral poëzie in deze aflevering. De literaire opvatting van de redactie getrouw, prevaleert de menselijke bewogenheid veelal op de poëtische kwaliteit. Willy Copmans publiceert een fragment uit ‘Slogan 1980’, een toekomstroman. ‘De Vrijplaats’ is een verhaaltje van G. Grub. Proza wordt besproken door Georges van Acker, poëzie door Guido Buys. Een gelukkig initiatief in dit verband is, dat de bespreking van een boek te zamen wordt gepubliceerd met een reactie daarop van de auteur.
| |
Nieuw Vlaams tijdschrift
22ste jrg., nr. 9, november 1969
Proza van Marcel van Maele, Toon Vinke en Johny Verstraete. De laatste tekst boeit vooral door het irreële en fantastische onderwerp, de eerste door zijn creatief taalgebruik. Het verhaal van T. Vinke voert een simpele, maar luciede ik-figuur ten tonele. Monika van Paemel zegt dingen die mijn hart verblijden. Maar waarom noemt zij haar teksten ‘gedichten’? Alene publiceert het vervolg van zijn ‘vingergedichten’. Ditmaal is de cyclus ‘Middenvinger’ aan de beurt. Van René Gijsen wordt een boeiend reisverhaal over Tunesië afgedrukt. De auteur ervan wordt herdacht in de rubriek ‘Lezen om te schrijven, Schrijven om te leven’, van Paul de Wispelaere. Bert Brouwers bespreekt Herman Gorter als ‘belangrijk literatuursocioloog avant la lettre’. Hij vindt heel wat verwantschap met de theorieën van G. Lukàcs. ‘Words and what they do to you’ bevat informatietheoretische beschouwingen van Georges Adé n.a.v. ‘Poëzie in fusie’ (De Vree). Tot slot publiceert E. Popo een opstel over de componist Norbert Rosseau.
| |
Tirade
13de jrg., nr. 152, december 1969
E.M. Janssen Perio neemt het boekje van H. Bonset: Nooit met je rug naar de klas! Een boekje over ons schools schoolsysteem (Kritiese Bibliotheek, Amsterdam, 1969) op de korrel. Deskundig zet hij de al te rechtlijnige en ongenuanceerde eisen van Bonset op losse schroeven. Jammer dat hij zelf al te vaak in vooropgestelde banen denkt. Lodewijk Henri Wiener schrijft een verhaaltje rond de figuur van Willem van Oranje. Gedichten van A. van
| |
| |
Haastrecht, D. Hillenius, T, Graftdijk, J.P. Guépin, T. van Deel en Kees Winkler. Vooral Van Deel brengt kwaliteit in een zeer eigen toonaard. ‘Ik ben je moeder niet’, een verhaal van H. Leupen, bewijst dat het meest klassieke verhaal zonder vormexperiment of expliciete psychologisering, grote literaire zeggingskracht kan hebben.
| |
Yang
nr. 28, 1969
In dit tweede nummer sinds de vernieuwing van Yang en sinds het manifest van Helmut Gaus over het ‘convitalisme’ blijkt onloochenbaar dat we eindelijk in Vlaanderen nog eens een tijdschrift hebben met een duidelijk afgebakend literair programma: geen periodieke bloemlezing. Dit literair programma is in wezen een matiging en een aanpassing van wat enkele jaren geleden in Gard Sivik begon, voortgezet werd in De Nieuwe Stijl en via de variant van Barbarber in het Noorden gemeengoed is geworden: een neo-realisme dat in het geval van Yang een sterk picturale inslag krijgt door levendige interesse voor schilders als Lucassen, Willaert, Léger e.a. Dat zijn precies schilders die zich verhouden tot pop-art en nieuw realisme, zoals Van Ryssel, Jooris, Vanriet e.a. zich verhouden tot De Nieuwe Stijl. Bovendien wordt deze Vlaamse variant mede getekend door het actuele engagementsverschijnsel, vnl. dan op kleine schaal. Dat alles spreekt uit de gedichten van Van Ryssel, Roland Joods en in mindere mate ook van Herman de Coninck. Ook de reprodukties van Joseph Willaert en het interview van F. Auwera met J.J. Oversteegen passen in dit kader. Enigszins apart staat ‘Het evangelie volgens Judas’, een verhaal van Daniël Van Ryssel, waarin nieuwtestamentische episodes vrij geïnterpreteerd en vanuit een zeer menselijke optiek naverteld worden.
| |
Maatstaf
17de jrg., nr. 8, december 1969
Simon Vestdijk celebreert zijn comeback als muziekessayist met een eerherstel van Antonin Dvorak, een componist die hij vroeger miskende. Een tweede uitgebreid artikel is van de hand van Huib Riethof en handelt onder de titel ‘De GPU op de Overtoom’ over de Trotzkistische revolutionairen, vnl. over de Nederlander Henk Sneevliet. Gedichten lezen we van Jacques Waterman (virtuoos in de trant van de beste Vroman) en van C. Buddingh'. Leo Ross vertrekt van een onderzoek naar de datering en de betekenis van Streuvels' eredoctoraat aan de universiteit te Münster om via de vergelijking van origineel en Duitse vertaling van de Vlaschaard te komen tot een eigen, niet al te positief oordeel over aard en kwaliteit van het oeuvre van Streuvels. In de rubriek ‘Cursief’ doorlicht E. Hofman het juryrapport bij de toekenning van de P.C. Hoofdtprijs aan Van het Reve. Hij noemt het een ‘testimonium paupertatis’. E. Kummer trekt van leer tegen een artikel van H. Kaleis over Ter Braak (Tirade, sept. 1968).
| |
| |
| |
De tafelronde
14de jrg., nr. 5-6
Paul de Vree bespreekt enkele publikaties in het domein van de visueel-concrete poëzie, vnl. de referaten en discussies van een internationaal colloquium over deze materie te Karlsruhe (8-9 juli 1969). Experimenten in dezelfde zin worden opgenomen van De Vree zelf, van Hans Clavin, Carlfriedrich Claus, Cor Doesburg, Dirk Christiaens, Joe Michaud, e.a. samen met een computergedicht, geprogrammeerd door superintellectueel Laurent L.V. Veydt. Gerard Walschap en Karel Jonckheere worden duchtig onder handen genomen door resp. Henri-Floris Jespers (in onheus scheldproza) en Plo Liedmeier (in een vrij intelligent betoog).
| |
De Vlaamse gids
53ste jrg., nr. 12, december 1969
‘Varen in ballast’ is een knap romanfragment van Libera Carlier. In de poëzie: een driehoekscontrast. Het barbaarse taaltemperament van Marcel van Maele wordt verrassend geconfronteerd met de lichtvoetige en lichtgevoelige virtuositeit van Richter Roegholt en het rustige tempo van Marc Dangin. De hoofdbrok van de rubriek ‘Literatuur en kunst’ gaat naar de muziek met een belangwekkend artikel van Jan L. Broeckx: ‘Over de esthetische betekenis van de hedendaagse muziek’ en het 3de vervolg van ‘De Vlaamse muziek en Peter Benoit’ door Willem Pelemans. In zijn overzicht van actuele tentoonstellingen wijdt A. Merckx o.m. beschouwingen aan de Rembrandtten-toonstelling in Amsterdam.
| |
Nieuwe stemmen
2de jrg., nr. 2, nov.-dec. 1969
Onder de vier publicerende dichters verdienen vooral Robin Hannelore (met één van de beste gedichten die ik van hem las) en Julien Vangansbeke de aandacht. Ivo Wuyts confronteert in ‘Fresco in zwart en wit’ een aantal recente en oudere romans over Kongo: Oproer in Congo van Walschap en De Nikkers van Piet van Aken worden gesteld tegenover het werk van Jef Geeraerts, Jan van den Weghe en Raf van de Linde. Vooral de wisselende standpunten tegenover de verhouding blankzwart, voor en na de onafhankelijkheid worden belicht. ‘De Rubberplant’ is een leesbaar verhaal van Marc van Halsendaele. Tenslotte bespreekt R. van de Perre enkele romans.
| |
Labris
7de jrg., nr. 4, winter 1969
Wie oor heeft voor wat er aan vernieuwingen en experimenten onder entoesiaste en toegewijde jongeren leeft, mag dit nummer van Labris niet missen. In tegenstelling tot wat gewoonlijk het geval is werden niets dan theoretische, essayistische en kritische teksten gepubliceerd van medewerkers uit binnen- en buitenland.
Georges Adé presenteert de groep Tel Quel en bespreekt Nombres, een roman van de Tel Quel-medewerker Philippe Sollers. Kritieken en/of essays worden
| |
| |
gewijd aan John Updike, Carl Emilio Gadda, Pasolini, de beeldhouwster Madeleine van Thorenburg, Ernest Gebler, Jack Kerouac, Julio Campal, alle figuren uit de internationale avant-garde. Daarnaast bijdragen over konkrete poëzie, poëzie en experiment, abstracte en objectuele poëzie, resp. in het Duits en Italiaans met Nederlandse vertaling.
Dit inhoudsoverzicht is niet volledig en vooral laat het als opsomming geen recht wedervaren aan het klimaat van eerlijkheid en intellectuele ijver, aan de adem van het nieuwe dat in dit tijdschrift geboren wordt.
| |
Raam
nr. 59-60, november 1969
In het ‘Journaal’ besteedt Corn. Verhoeven o.m. enkele humoristisch bedoelde woorden aan het verschijnsel reclame. ‘De verloren zoon’ is een verhaal van Matth. Kockelkoren, waarin een persoonsverwisseling als verrassingselement optreedt. R.A. Cornets de Groot bespreekt het intrigerende verschijnsel van individuele literaire creaties, die door een heel volk als nationaal bezit worden geannexeerd en zodoende van hun maker vervreemd. R.H. Fuchs onderzoekt ‘De late Rembrandt’. Poëzie is er van Huub Oosterhuis, E.H. van der Meer, Maxim de Winter en Pé Hawinkels. Bijzonder goed geslaagd, intelligent en speels zijn de vertalingen, die C. Buddingh' maakte van taalkolderpoëzie van John Lennon. In de rubriek ‘Nieuwe Boeken’ wil ik vooral de bespreking van De Wispelaere's Facettenoog door Jacques Kruithof signaleren.
| |
Heibel
5de jrg., nr. 4
Na Raam, enkele maanden geleden, pakt nu Heibel uit met een Ivo Michielsnummer. Na een beknopte bio- en bibliografie leidt Hubert Lampo de reeks analyses in met een persoonlijke getuigenis van zijn geloof in Michiels als mens en als kunstenaar. Georges Wildemeersch, die zich reeds door essays in ‘Kreatief’ gunstig liet opmerken, onderzoekt de ontwikkelingsgang van Michiels, die hij een ‘spiraal-evolutie’ noemt. Robin Hannelore analyseert achtereenvolgens Het Afscheid en Verhalen uit Journal Brut, twee scharnierwerken in de evolutie van de auteur. ‘Het bed der immobielen’ is de titel van een uitvoerige bijdrage van Frans Depeuter over Het Boek Alfa. Sterk linguïstisch gericht is de ontleding van Orchis Militaris door G. Adé. Ivo Michiels zelf is aan het woord in ‘Le virus flamand’ een hartstochtelijk pleidooi voor openheid en creatieve vernieuwing in internationaal perspectief. Ten slotte wordt een fragment overgenomen uit Georg Hermanowski: ‘Säulen der modernen flämischen Prosa’, over de internationale betekenis van Michiels.
| |
Randstad
nr. 13, 1969
Eindelijk nog eens een aflevering van dit zeer internationaal georiënteerde
| |
| |
paperback-tijdschrift onder redactie van Hugo Claus, Ivo Michiels, Harry Mulisch en Simon Vinkenoog. Onderhavig nummer werd samengesteld door Hugo Claus. Zijn bekende, ruim-eclectische interesse staat borg voor een grote variëteit van medewerkers en artikels, niet alleen op het strikte gebied van literatuur en kunst.
Zo worden van de Roemeen E.M. Cioran ‘Gedachten over de zelfmoord’ opgenomen, gevolgd door de ‘Verklaring voor de krijgsraad, Camiri, Bolivia’ een intelligent en ontroerend getuigenis van Regis Debray. Onder de literaire bijdragen vind ik vooral merkwaardig: ‘De vrouw van Gogol’, een waanzinnig stuk van Tommaso Landolfi. ‘De derde politieman’, het eerste hoofdstuk uit een roman van de Ier Flann O'Brien en een ander romanfragment, ‘Kamp konsentratie’ van Thomas M. Disch. Andere medewerkers zijn: Jean Paul 1763-1853), Joyce Mansour, Adrian Mitchell, Pierre Klossowski, Claude Ollier en Maurice Scève (16de eeuw).
De Nederlandse literatuur moet het, nogal minnetjes, stellen met drie gedichten van ons aller Marie-Claire de Jonghe en twee prozateksten, één van Chris Yperman en één van Daniël Robberechts. Alles bij mekaar een lezenswaardige staalkaart van marginale maar daarom niet minderwaardige literatuur.
| |
Germania + Romaneske
17de jrg., (6de jrg.) nr. 1, 1969-70
Het loont wellicht de moeite af en toe ook een minder bekend tijdschrift met beperkte circulatie te signaleren. Germania + Romaneske, blad van de Leuvense Germanisten en romanisten, is een tijdschrift, dat in sommige bijdragen gemakkelijk het niveau haalt van gevestigde periodieken. In het jongste nummer schrijft Johan Nootens een degelijk gedocumenteerd pleidooi voor het ‘projectieonderwijs en -onderzoek’ in een democratische universiteit. Jan Uyttendaele analyseert een gedicht van Hugo Claus en situeert zijn analyse binnen de hedendaagse methodologische problematiek. Een interview met kunstschilder Piet Gillis valt wat oppervlakkig uit. Poëzie van verrassend goede en beheerste kwaliteit brengt J.M. Decorte.
Hugo Brems
| |
Revolver
nr. 4
Samensteller en uitgever Gerd Segers nodigde uit: George Andrews (U.S.A.), Mark Dangin, die goede kwaliteit brengt in de zwaar metaforische stijl van ‘Maran Atha’, Herman de Coninck (hij bereikt niet het peil van het beste uit ‘De lenige liefde’), Joannes Marijnen, die ook wel eens een gedichtje wil plegen, en chansonschrijver Paul Staes. Dat er verzen in dit blad staan, is ten slotte van ondergeschikt belang. De presentatie is zo aantrekkelijk en verzorgd, dat zij alleen al de uitgave rechtvaardigt.
|
|