| |
| |
| |
Tijdschriftenrevue
Nieuwe stemmen
25ste jrg., nr. 6, aug.-sept. 1969
Nog in het teken van het jubileum van dit blad staan enkele bijdragen die oorspronkelijk werden voorgedragen op de viering te Antwerpen in juni jl. Onder de titel ‘Poëzie als maatstaf’ zoekt E. van Itterbeek naar de normen van zijn kritische arbeid, tevens naar de bestaansfunctie van de poëzie in deze tijd. Hij pleit voor een poëzie als wijze van ‘gewoon, in de taal van iedereen, onder de mensen te zijn’, een poëzie, die nieuw maakt, oorspronkelijk maakt, wat nietszeggend scheen. Ook Jan Veulemans zoekt naar de bestaansgrond van poëzie in de welvaartsstaat. Voor hem heeft dichten een meer conserverende rol te vervullen. Zij moet waarden, die in de verdrukking geraken - liefde, natuur, gevoel, vrijheid e.d. - bewaren en cultiveren. Zij vormt een tegengewicht. Lieven Rens wil de ware creativiteit onderscheiden van de modische, utilitair gerichte creativiteit van de vrijetijdsbesteding. Twee verhalen: ‘Schaken’ van Godfried Desloover en ‘Opleiding tot man’ van Roger Pieters. Goede poëzie van Jan Veulemans en L.M. van den Brande.
| |
Nieuwe stemmen
25ste jrg., speciaal nummer ‘Spaanse literatuur na de burgeroorlog’
Bijzonder rijk gedocumenteerd is dit overzicht. Joacquin de Entrambasaguas begint met een ‘Korte fenomenologie van de Spaanse literatuur’, waarin hij enkele van de vroegere hoogtepunten aanhaalt en hun evolutie nagaat. Zo worden achtereenvolgens De Cid, de Romancero, de Celestina, het toneel, de mystiek, de picareske roman, Don Quichote en Don Juan en hun respectieve invloeden besproken. Guillermo Diaz-Plaja beschouwt in ‘De Spaanse literatuur als kruispunt van kulturen’ de diverse buitenlandse invloeden, die in de Spaanse letterkunde werkzaam zijn (geweest). Daarna volgen overzichten van de Spaanse poëzie, de roman en het toneel sinds 1939. Een lijst van de voornaamste publikaties volgt na elk artikel. De evolutie van het essay in Spanje wordt beschreven door Gonzalo Fernàndez de la Mora. Dàmaso Santos gaat de invloed na van de burgeroorlog op de literatuur. Raul Chàvarri betrekt de Spaans-Amerikaanse letteren in zijn overzicht en Juan Ramón Masoliver tenslotte, geeft een schets van de Catalaanse letteren in de laatste dertig jaar. Eén gebrek: nergens worden de besproken teksten zelf, of fragmenten eruit, gebloemleesd. De nieuwsgierige lezer kan zich enkel theoretisch oriënteren.
| |
De Vlaamse gids
53ste jrg., nr. 8-9, aug.-sept. 1969
De afdeling ‘Literatuur en Kunst’ groepeert een vrij groot aantal korte bijdra- | |
| |
gen. ‘De koning van Rome’ is een ongenietbaar verhaal van Merijn Trip. Freddy de Vree rakelt nog eens de tegenstrijdigheden en raadsels op rond de moord op J.F. Kennedy. Richard Declerck stelt ‘Le Dossier 51’ voor, een roman van de Franse auteur Gilles Perrault, terwijl J.E. van Ackere d'Annunzio presenteert. Weer wordt de censuur aan de orde gesteld, ditmaal door Alfons van Impe, voornamelijk met het oog op het theater. Ger Schmook wil een bijdrage leveren tot datering van enkele stukken uit het oeuvre van F. Rops. A. Merckx bespreekt enkele tentoonstellingen, o.m. ‘Anonieme Vlaamse Primitieven’ en Middelheim. Dat het ‘Living Theatre’ door verkeerde oriëntatie van de vrijheidsidee de weg opent naar terreur en fascisme, is de overtuiging van Bert Verhoye.
| |
Delta
Vol. XII, nr. 2, nummer 1969
Rembrandt is het onderwerp van deze aflevering van de verzorgde ‘Review of Arts Life and Thought in the Netherlands’. Het eigenaardige en sympatieke in de verschillende bijdragen is, dat ze zich onthouden van hoogdravend enthousiasme en van emotionele bewondering. Ze zijn zakelijk, deskundig en interessant. Na een beknopte chronologie van Rembrandts leven en werk confronteert Horst K. Gerson Rembrandt met de Vlaamse barok, vnl. Rubens. Hij legt meer de nadruk op overeenkomsten dan op verschillen. J.A. Emmens en Ed. de Jongh schetsen de cultureel-historische situatie waarin Rembrandt werkte. De eerste beschouwt in ‘Nature and Practice’ vnl. de leerling van Rembrandt, Gerard Dou. De tweede gaat oorsprong en motivatie na van enkele zelfportretten tegen de achtergrond van het werk van Italiaanse tijdgenoten. Henri van de Waal bestudeert Rembrandts lichttechniek (‘Light and dark: Rembrandt and chiaroscuro’) Ook andere bijdragen cirkelen rond de schilder: Het verhaal van een muzeumbezoek, door Belcampo, een bloemlezing van gedichten van tijdgenoten (in vertaling), ‘Farewell to Rembrandts Amsterdam’, een fotoreportage van Ed. van der Elsken, een overzicht van Rembrandtherdenkingen in het verleden, een bilbiografie en een lijst van de tentoongestelde werken in het Rijksmuseum te Amsterdam (13 sept.-30 november 1969). Talrijke reprodukties, ook van tijdgenoten, sieren dit nummer.
| |
Nieuw Vlaams tijdschrift
22ste jrg., nr. 7, sept. 1969
Uit de verhalen en gedichten wil ik slechts enkele bijdragen, om redenen van kwaliteit, releveren. ‘De basilisk’ is wel het beste verhaal dat R. Hannelore bij mijn weten in een tijdschrift liet verschijnen. Het verhaalt hoe een rationalist in de ban geraakt van een magisch-realistische anekdote en daardoor tot op de rand van de waanzin wordt gebracht. Karei Jonckheere schrijft een sober en ontroerend gedicht: ‘Chloramphenicol’. Ook de ‘Vier gedichten’ van M. Coole staan op behoorlijk peil. G. Walschap neemt zeer uitvoerig en scherp ‘NR-NF’ van H.J. Loreis op de korrel. Hij ontkent met krachtige argumenten, dat er enig causaal verband bestaat tussen bepaalde filosofische stelsels en de evolutie van de roman. Hij verwijt Loreis dat hij zijn enorme materiaal niet terdege heeft kunnen verwerken en dat hij onbegrijpelijk
| |
| |
blind is voor de hedendaagse romankunst, die buiten de nouveau roman om bloeit. Paul van Vreckem vestigt de aandacht op ‘een briljant debuut’ vooral ‘De oude symphonie van ons hart’ (1943) van Kamiel van Balen. Dan is er nog Christine D'Haen, die een utopisch beeld ophangt van wat het leraarschap volgens haar zou moeten zijn. Zij draaft wel door.
| |
Podium
23ste jrg., nr. 6
Bijzonder sympathiek en in de juiste toonaard schrijft Jaap Harten een ‘Brief voor Jan Hanlo: een hand over het graf’. Eigen stemmingen, herinneringen en anekdotes lopen door mekaar tot een wazig maar treffend portret van deze unieke dichter. ‘Gedicht dat gebruik maakt van een Hoofd’ is een geïllustreerde cyclus van Lucebert, grotendeels geconstrueerd via ingenieuze reeksen klankassociaties. Volgens het beproefde procédé van de geïnterneerde, die door psychiaters verplicht wordt zich uit te schrijven, verhaalt H. van den Waarsenburg de geschiedenis van een grafschender. Subtiel en afgewerkt zijn de gedichten van Arie van den Berg: ‘Magie van kleine dingen in een meisjeskamer’. Na de avonturen van Bazip Zeehok volgt dan ook hier een deel uit het gesprek van Leus en Weverbergh met Louis-Paul Boon.
| |
Tydskrif vir letterkunde
Nuwe Reeks, 7de jrg., nr. 3, aug. 1969
Voor de Nederlandse literatuur zijn enkele bijdragen interessant: A. Demedts brengt verslag uit van een gesprek met Gerard Walschap, waarin vooral de romanopvattingen van de auteur aan bod komen. Fred de Swert en Stan Maes publiceren enkele gedichten. Betrokken op de plaatselijke toestanden, maar ook algemener van belang is de tweede aflevering van ‘'n Biblioteekfilosofie’, beschouwingen van P.P. van der Merwe.
| |
Tirade
13de jrg., nr. 149, september 1969
J.H.W. Veenstra schetst de maanden die Du Perron begin '30 in Amsterdam doorbracht. Hij karakteriseert ze als een intermezzo tussen het creatief jeugdoptreden in beperkte kring en zijn ‘volwassen ageren op een publiek forum’. Dit stuk wordt gevolgd door een brief van Du Perron aan Jan Gresshoff. ‘Agressie of strijdbaarheid’ is de titel van een recensie-kroniek van Josine W.L. Meyer. Zij confronteert een aantal recente werken rond het probleem van de agressie, o.m. van A. Mitscherlich, Konrad Lorenz, Anthony Storr, D. Hillenius. Haar artikel blijkt, zoals steeds, uiteindelijk een pleidooi voor de bevestiging en versteviging van de westerse democratie. ‘Hoe pik ik een andermans vrouw’ is een tweede fragment uit ‘De ziekte van Middleton’, roman van Krol. Gedichten zijn er te lezen van A. Roland Holst, speels en virtuoos, van A. van Haastrecht, a-poëtisch maar zeer goed, en van T. van Deel.
| |
Maatstaf
17de jrg., nr. 4-5, aug.-spet. 1969
Openingsstuk is een gesprek van Jan Donkers met Godfried Benthem van den Bergh, redacteur van De Gids en politiek
| |
| |
essayist. Het gesprek loopt over de ontwikkeling van de maatschappij, de studentenrevolte, de democratie, drugs, popmuziek e.d., erg interessant. S. Vestdijk publiceert een fragment (de expositio) uit zijn nieuwe historische roman: ‘Het proces van Meester Eckhart’. Onder de titel: ‘Indonesië een nieuw Vietnam?’ ontleedt Jan Boonstra de politieke situatie in dat land. Zeer amusant is de publikatie van een fragment uit een 19de-eeuws verslag (door R. Koopmans van Boekeren) over Napoleons terugtocht uit Moskou. Hoofdfiguur is de Hollander, Jan Kanon, een wel erg toegetakeld personage. Theo Kars schrijft over ‘de verleider’, de amoureuze lotgevallen van een eigengereide jongeman. Na ‘Titeldubbeltitel’ vervolgt Wim Hazeu zijn artikelenreeks over plagiaat in ‘Gruis en vergruizing’. Dan zijn er nog de cursiefjes en enkele gedichten, waaronder vnl. een vertaald fragment uit Nabokovs ‘Pale fire’ opvalt, naast enkele verzen van J.P. Guépin.
| |
Raam
1969, nr. 9, (nr. 57)
Een aflevering gewijd aan Ivo Michiels. De auteur opent zelf de reeks bijdragen met een verhaal ter nagedachtenis van Lucio Fontana: ‘Babyblauw en suiker-goedrose’: een meesterlijk stuk. Lidy van Marissing heeft een gesprek met Ivo Michiels getiteld: ‘Mijn obsessie is de literatuur als onderwerp van mijn literatuur.’ Er wordt vnl. gesproken over romantechniek in Het boek Alfa en Orchis Militaris en over de structuur van de geplande Alfa-cyclus. A. Bogaard gaat, onder de titel Michiels & Michiels, de evolutie na van de romancier. Hij zoekt naar krachtlijnen, die van bij de aanvang aanwezig waren en waardeert vooral zijn technisch meesterschap. Freddy de Vree bespreekt: ‘Ritme en litanie in het boek Alfa’. Tenslotte wordt Ikjes sprokkelen uitvoerig ontleed door J.J. Wesselo in een stuk met als titel: ‘Fenomenologie van de stank’. Buiten de reeks valt een fragment uit het Boon-boek van Leus en Weverbergh: In gesprek met Louis-Paul Boon.
| |
V.W.S.-Cahiers
4de jrg., nr. 3, herfst 1969
In de ‘Bibliotheek van de Westvlaamse letteren’ (nr. 20) stelt Raf Seys de Gentse Bruggeling Jan Schepens voor, dichter en puntig criticus, o.m. ook 15 jaar lang redactiesecretaris van De Vlaamse Gids. Na de overzichtelijke inleiding volgt nog een beknopte bloemlezing en oriënterende bibliografie.
| |
Heibel
5de jrg., nr. 2-3
In ‘De Rouwkrans’ verhaalt R. Hannelore de vreemde ervaring van een man, die als vertegenwoordiger van zijn firma de begrafenis van een werknemer moet bijwonen. De veelbelovende climax wordt door een eerder zwakke ontknoping gevolgd. Het gedicht ‘Jan Palach’, uit ‘Archetypen II’ van Werner Abeele wordt gecommentarieerd door 13 van de 36 aangeschreven dichters en/of critici. De appreciaties lopen wel sterk uiteen. R. Hannelore interviewt H. Lampo n.a.v. De goden moeten hun getal hebben en Walter van den Broeck n.a.v. Lang Weekend. De troonopvolger, van dezelfde auteur, wordt geanalyseerd door Frans Depeuter en deze analyse wordt vervolgens
| |
| |
gecommentarieerd door Van den Broeck zelf. Een andere uitvoerige analyse is ‘Speeksel als communicatiemiddel’, n.a.v. Het gebruik van een wandspiegel, gedichten van A. Morriën. Verder worden o.m. besproken: Enno Develing en H. Speliers (door Sjef Meert), Brulin (id), Herman Vos en Ward Ruyslinck (door R. Hannelore). Tenslotte nog dit: tussen de homogeen goede gedichten in dit nummer vallen vooral op: de inzendingen van Mark Dangin en enkele ‘Haikai’ van Luc Vancampenhout.
| |
De Tafelronde
14de jrg., nr. 3-4
Lettristische en andere concrete experimenten van Paul de Vree, Joe Michand, James Tipton, Amelia Etlinger, Mark Insingel, M.J. Phillips, Ludo Frateur, Cor Doesburg, Michael Gibbs, Peter Mayer, Jiri Valoch, Po Mentink, Joël Frémiot, Fernando Millan, Robert Joseph, Hans Clavin, Carrega en Harald K. Hülsmann. Raoul Hausmann geeft enkele bevindingen van zijn ‘Recherches sur le poène phonétique’. Lindolf Bell schrijft, helemaal vanuit Brazilië, beschouwingen over ‘The poem and its place’, gezond van opvatting, maar niet zo revolutionair als de context zou doen vermoeden.
Hugo Brems
|
|