| |
| |
| |
Tijdschriftenrevue
Nieuw Vlaams tijdschrift
22ste jrg., nr. 6, juli-aug. 1969
‘Wonen’ van Laurent Veydt, is een knappe, collageachtige tekst voor een eventuele t.v.-film over het concept ‘interieur’. Twee verhalen: ‘Handkus voor Alma’ bevat de ontboezemingen van ene Julius Meinl over zijn frustrerende collegejaren en zijn studententijd te Leuven. Hoe de redactie daar nog in loopt, is mij een raadsel. Heel wat sterker, ontroerend en vlot geschreven is ‘Urine als nectar’ van Thomas Triphon. W. Hasaert schreef ‘Vijf gedichten’, Johan Daisne geraakt er zes kwijt. Christine D'Haen beschuldigt V. van Vriesland van ‘grove vervalsing, leugen, ontoelaatbaar en vrijwillig bedrog’, omdat hij de hedendaagse Vlaamse dichters schromelijk misdeeld heeft in het 5de deel van zijn ‘Spiegel van de Nederlandse poëzie’. A. Vloemans geeft een kritisch overzicht van de ontwikkeling van Sartres denken. Hij karaktiseert deze wijsgeer als eclecticus en als taalmanipulator, los van de concrete werkelijkheid. Tenslotte stek Nieneke Bertouille de Nederlandse, naar Nederlands-Indië uitgeweken figuur Willem Walraven (1887-1943) voor.
| |
Rimschi
1ste jrg., nr. 5-6, juni-juli 1969
Een ‘speciaal poëzie-nummer’, uitgegeven in een verzorgde omslag, die door redacteur R. Goswin van een zeer fraaie beschildering is voorzien. Voor de komende jaargang worden een redactievernieuwing en een verbetering van druk en formaat aangekondigd. In dit nummer komen een dertigtal dichters aan het woord. Verder dan enkele sporadisch geslaagde versregels brengen zij het niet. Het ziet er naar uit dat de meesten zeer vlug met hun eigen produkten tevreden zijn, zelfs wanneer ze er niet meer van terecht brengen dan zoetklinkende clichés of stoere beeldenreeksen. Ik voel mij verplicht de pedante opmerking te maken, dat er bij onze jonge dichters (ook in andere tijdschriften) een wijdverbreid gebrek aan cultuur, visie en diepgang is. Een zeer verdienstelijke poging om hier bovenuit te stijgen is de briefwisseling tussen Goswin en Van den Brande over poëzie, leven, engagement, individu en maatschappij. Weer eens blijkt dat de Morgen-redacteur ernstig en oprecht zoekt naar poëtische verdieping en zuivering. Zijn betoog steekt gunstig af tegen het goedbedoelde maar onvolwassen gebeuzel van Goswin. Enkele polemische roddelrubrieken besluiten dit nummer.
| |
| |
| |
Proeve
1ste jrg., nr. 4, Nordlitt, nr. 13, juli 1969
Een gezamenlijke uitgave van het Zuidnederlandse Proeve en het Noordnederlandse Nordlitt. Positief in deze samenwerking is zeker, dat enkele actieve jongere dichters van bij ons ook in het Noorden meer bekendheid krijgen, terwijl de jongeren van Nordlitt (bij mijn weten de enige noordelijke tegenhanger van bladen als Proeve, Morgen, Zenit 74, Exodus, Proces Verbaal, Rimschi e.d.) nu ook hier ruimere kansen krijgen. Het spreekt vanzelf dat er nog aanzienlijk meer reden tot vreugde zou zijn, indien de wederzijdse inbreng wat kritischer geselecteerd werd. Het beste zijn nog de korte, vrij evenwichtige poéziebesprekingen.
| |
Kentering
10de jrg., nr. 3-4, mei-augustus
Niet minder dan 96 volle bladzijden in dit dubbelnummer, dat opent met een open brief van de Tsjechische vertaalster Olga Krijtova aan Jan Wolkers. Zij stort haar hart uit over de moeilijkheid om degelijke Nederlandse literatuur in vertaling uit te geven. Een paar kortverhalen trekken de aandacht: naast een ontgoochelend stuk van H. Plomp is ‘Voetenwerk’ van R. Gossink het lezen waard. Beter zijn de essays en kritieken: Jan van der Vegt bespreekt in zijn ‘Kontoeren van de poëzie’ vier dichtbundels, die aansluiten bij het science-fiction: ‘De Ruimtevaarder en andere gedichten’ van Hans Andreus, ‘De Astronaut’ van H. Speliers en twee bundels van de Engelse dichter D.M. Thomas. Enkel de laatste kan werkelijk science fiction genoemd worden. Interessante, maar veeleisende lectuur is het fragmenten-essay van Peter Berger: ‘Sat der Gewalt’, waarin hij zeer associatief en eclectisch op zoek is naar de constante essentie van het dichten als zelfbewust taaldenken en als mythisch denken. Cornets de Groot is nog altijd niet uitgepraat over ‘Heer Horror’ van Lucebert. Buiten het strikte domein van de literatuur vallen het opstel van Jan Baelens over het belang van een kritische en maatschappelijke instelling van universiteit en wetenschap, en dat van Kees Vollemans over ‘twee vormen van cultuurrepressie’, nl. de directe censuur en de subtieler en veel schadelijker annexatie door de commercialiserende consumptiemaatschappij. B. Dijk stelt de Russische dichter-filosoof-wiskundige Jesenin-Volpin voor en vertaalde van hem enkele gedichten. Gedichten zijn er o.m. te lezen van H. van de Waarsenburg, Maurits Mok en J.W. Overeem.
| |
Morgen
3de jrg., nr. 3 (nr. 15), juni-juli 1969
‘Steen’ is een romanfragment van Herman J. Claeys: knap maar al te artistiekerig gearrangeerd proza. De kwaliteit van de poëzie wordt in dit nummer vooral gedragen door enkele gedichten van Pol Le Roy uit ‘Spel en Spiegel’. Geslaagd maar gewoon is ook de poëzie van Michel Lucas, terwijl Hans van de Waarsenburg ook hier bewijst dat hij een belangrijk dichter kan worden. Twee dichtbundels worden uitvoerig gerecenseerd: ‘Een huis en een tuin bewoonbaar maken’ van redacteur Ignaas Veys en ‘Colombus tevergeefs’ van Eddy van Vliet. Recensent is L.M. van den Brande.
| |
| |
| |
Podium
23ste jrg., nr. 5, 1969
‘Kom hier, Rosa’ schrijft Remco Campert, een verhaal in dagboekvorm. Ook hier komt de bekommernis van Campert naar voren om het ondefinieerbare van moment en detail, het schijnbaar luttele, maar essentiële van het leven, vast te leggen. Arie van den Berg brengt verslag uit over de bezetting van het Amsterdamse Maagdenhuis in mei jl. C. Buddingh' schrijft verder aan de amusant-trieste avonturen van Bazip Zeehok. ‘Circus Trip, 1943’ is een Engelse schets van Gerald Williams. De meeste aandacht gaat in deze aflevering echter naar een gesprek dat Lidy van Marissing had met Jacq Firmin Vogelaar. Problemen van vorm en inhoud, hermetisme, engagement en contestatie worden op een vrij intelligente manier aan de orde gesteld.
| |
Impuls 68
nr. 4
Dit jongerentijdschrift wordt uitgegeven door de ‘cultuurgroep Jong-rupelstreek’, onder anonieme redactie. De grootste aandacht gaat naar problemen zoals werkloosheid, censuur, hervorming van het examensysteem, verkeer e.d. Het meest opvallende in deze bijdrage is, dat ze geschreven zijn in het stunteligste Nederlands dat men zich kan indenken. Dat de stellers ervan meestal universiteitsstudenten zijn, maakt de zaak alleen maar triestiger. Naast een paar gedichten van o.m. Jef Barthels, valt nog een interview te signaleren met Werner Kerremans, winnaar van de wedstrijd voor een chansontekst, uitgeschreven door B.R.T. en N.O.S.
| |
Raam
nr. 56, juli-aug. 1969
‘De drie trawanten’ is een knap verhaal van Jules Dister. Ook de poëzie is de moeite waard met drie gedichten van de sobere en trefzekere Leo Herberghs. ‘De roman bij William Burroughs’ is een vertaald essay van Susan Sontag uit de bundel ‘Tegen interpretatie’, die najaar 1969 moet verschijnen. J.J.M. Bakker noemt de jaren tussen '20 en '40 in Nederland ‘de periode der verpietering’, een onlyrische, miezerige tijd. ‘Daar komt dappere dodo aan’, zegt Jacques Kruithof en die uitroep is tevens de titel van zijn amusante analyse van Luceberts ‘hoop op iwosyg’. Twee boekbesprekingen door E. van Itterbeek over twee Franse uitgaven i.v.m. de sociologie van de literatuur kunnen ten zeerste aanbevolen worden. In de ‘Correspondentie’ reageert A.F. Ruitenberg-de Wit tegen de kritiek van Kruithof (Raam, nr. 51) op haar ‘Formule in de morgenstond’.
| |
Raster
3de jrg., nr. 2, zomer 1969
‘Linguïstiek en literatuur’ is de titel van deze (leer)rijke aflevering. D. Betlem opent de reeks bijdragen over dit actuele onderwerp met een ‘korte geschiedenis van de taalwetenschap’, vanaf de eerste comparatisten Rask en Grimm over F. de Saussure tot en met Chomsky. Frits Kortlandt bekijkt enkele ‘exacte methoden in de linguïstiek’ van naderbij, vnl. het gebruik van statistische technieken, waarbij ook de verwantschap met de informatietheorie ter sprake komt. Tenslotte gaat T.A. van Dijk na welke banden er bestaan hebben en bestaan tussen taaltheo- | |
| |
rie en literatuurtheorie. Russisch formalisme, New Criticism, structuralisme, semiotiek en structurele semantiek zijn de voornaamste trefwoorden van dit degelijk maar te schematisch overzicht. In dezelfde structureel-semantische geest schrijft Rein Bloem een opstel over ‘filmtaal’. Buiten dit kader valt een analyse door Kees Fens van Achterbergs ‘Ballade van de gasfitter’ (een vervolg op zijn stuk in Raster II, 2) en een vertaling van een stuk van de in 1940 overleden W. Benjamin, door J.F. Vogelaar. In het creatieve gedeelte lezen we gedichten van de Zuid-afrikaan B. Breytenbach, van J. Hamelink, Arie van den Berg, Ad Zuiderent en Lidy van Marissing, naast een irreëel maar satirisch verhaal van Jos Ruting. Tenslotte worden de componisten Cage en Ives besproken door Ernst Vermeulen en de Tsjechoslovaakse film der 60-er jaren door František Goldschneider. De bibliografie wordt voortgezet.
Hugo Brems
|
|