Dietsche Warande & Belfort 114e jaargang nummer 5 juni 1969
Christine d'Haen / Een tuin
voor Herman Liebaers
Begeerder en beminder dan 't geboezemd bed nog, bed vol bloemen, waar Turksche tulp getulband, fulpen roos, gestulpte krullige Iris boven den bollen bodem met hun kronen hun geslachtelijk hart verwarmend bergen en der bij ontblooten; sterfelijk textiel van vleeschelijk damast, dunaderig brocaat, rijk taf en sits. -
Na zomersche trophee erft 't herfstelijk perk 't scharlaken hoofd vol reuk, door bruin en geel gestreept fluweelen en geheimden hommel zwaarder, aller monarda's; en de zon der aarde zelf, ruige rudbeckia, als maïs blakend naast de rosse, spitse astilbe triompheert; de phlox vlamt bij de pale paarse asters op 't uiterst duister groen.
Zoo hoog, zoo laag: daar woekert weegbree, klaverzuring, bladeren van 't nederigste gewas, stinkende gouwe murw, de kruipsche boschaardbei.
Mijn basterdwederik, klein kruiskruid: 't aangezicht dicht tegen de aarde vraagt gij voor uw wederwoord en oogentroost, maar 't brokkelig muurtje boven biedt den bruidssluier die nederzijgt.
De goudenregen zinkt naar 't reikend groeisel van de guldenroede, eschdoorn schiet op, de koperen kruin van Yggdrasil den wereldboom vervult, met vederesch en dikken loofkop der acacia, 't ruim der aardomgordende, verbolgen wolken; perelaars ter hand haast buigen 't gulle fruit bij schorten vol.
Hier 't middenrijk der heesters herbergt in 't ruischend bladerdiep 't gevleugelte van mug en vlieg.
In wilden wingerd hangt de blanke sneeuwbes, de roode rozenvrucht.
Hier hoedt zich 't heimlijke leven van 't tam dierenras, dat heen en weer maar huisgebonden wiekt of wandelt: 't schichtig wit duivenpaar en 't wonderend hoofsch verheven treden van den jongen blauwen pauw, die in 't versierde voorhoofd 't peinzend pareloog verdraait, rondom bange gepelsde knagers midden pampa's boven de ooren stroomend, waar de onverstoorde schildpad wroet, de zwarte merel vlucht.
Gun mij, moede Pomona dan, met snoeimes en met mand, dien hof