| |
| |
| |
Tijdschriftenrevue
Tirade
13de jrg., nr. 143, januari 1969
J.A. Emmens, dichter en kunsthistoricus, wordt geïnterviewd. H.A. Gomperts publiceert een artikel over de satire. De titel ervan is de vertaling van een Spaans spreekwoord: ‘Onder mijn mantel dood ik de koning.’ Het biedt een overzicht van enkele constanten in de toppunten van satirische literatuur, van Homerus tot S. Beckett. Jeroen Brouwers vervolgt zijn vrij pedant-Hollandse ‘Groetjes uit Brussel’, en Kees Verheul introduceert ‘Het Verlaten Huis’ van Lidia Tsjoekovskaja. J. De Kadt heeft ‘opmerkingen over boeken’ te maken, vnl. met het oog op hun links- of rechtsheid. Leesbare gedichten van J.A. Emmens, Chr. J. van Geel en T. van Deel werken mee om dit blad zijn bloedloos gezicht te geven.
| |
Rimschi
nr. 3, november-december 1968
Wie belang stelt in de onderaardse roerselen van ons literair leven, kan terecht bij een hele reeks gestencilde (daarom niet minder levende, integendeel) tijdschriften zoals Morgen, Tijdschrift 14, K.K. Literair, -21, Exodus, en vermoedelijk nog vele andere. Dit is een gezond verschijnsel, maar vaak ook niet meer dan dat, zoals bijv. met ‘Rimschi’, literair krities polemies tijdschrift, dat uitgegeven wordt te Herenthout, met als redactieleiders Rob Goswin en Gerd de Ley. Zij zijn erin geslaagd een hele reeks medewerkers een heel pak bladen te laten volschrijven, vrijwel zonder dat ergens literatuur te bespeuren valt. Verontwaardiging, enthousiasme, strijdvaardigheid e.d. zijn heel respectabele gevoelens, maar poëzie wordt nu eenmaal met nog wat meer gemaakt, nl. talent. Daarvan schijnt men in Rimschi niet op de hoogte te zijn.
| |
De Vlaamse Gids
53ste jrg., nr. 2, februari 1969
Antoon Vloemans wijst op de boventijdelijke grootheid van Erasmus ter gelegenheid van de 500ste verjaardag van diens geboorte.
De rubriek ‘Kunst en literatuur’ begint met ‘Kolimat’, een verhaal van Robin Hannelore. De auteur slaagt er niet in, zijn intrigerend gegeven even krachtig uit te werken. Ik kan mij niet ontdoen van de storende indruk, dat ik de korte inhoud van een langer verhaal of van een roman aan het lezen was.
W.E. Hegman schrijft over ‘De vernieuwing van de Afrikaanse roman’ vnl. door de ‘sestiger’-generatie. Tenslotte werpt ook Dr. Em. Willekens zich op De Geyters ‘Geuzenlied’. Naast de eigenlijke ontstaansgeschiedenis, waarbij hij handig gebruik maakt van de bevindingen van L. Simons, bespreekt hij vnl. de politieke context waaruit het lied ontstond en waarin het zijn rol vervulde.
| |
| |
| |
Nieuw Vlaams tijdschrift
22ste jrg., nr. 1, januari 1969
Een aanbevelingswaardig nummer. In de afdeling ‘Verbeelding’ lezen we verhalen en gedichten die beter zijn dan wat gewoonlijk wordt voorgezet. Opvallend zijn de gedichten van Marcel Coole en het verhaal van Prosper De Smet: ‘Berthe koopt een auto’. Enkel jammer dat men in dit laatste verhaal, waarin de complexe verhouding tussen individu en familie luchthartig maar diepgaand wordt beschreven, soms in de stamboom verloren loopt. Jean Weisgerber zet in ‘Zoek de mens’ zijn ‘Proefvlucht in de literaire ruimte’ voort met een analyse van ‘De versierde mens’ van H. Mulisch.
Karel Jonckheere zit nog altijd geplaagd met problemen over de leugenachtigheid of waarheid van de poëzie, en sleept daar scherpzinnig en fragmentarisch zowat alle belangrijke poëtische twistpunten bij. Tenslotte twee korte bijdragen: R. Brulez over de briefwisseling Ter Braak-Du Perron, en E. Standaert over de jonge B. Brecht.
| |
Raam
nr. 52, 1969, nr. 2
Lidy van Marissing publiceert een ‘Gesprek met Gerrit Komrij’, blijkbaar een rijzende poëtische ster, voorgesteld als een 24-jarige oude man. Blijkens zijn uitspraken is dit nieuwe talent een hoogst merkwaardig en zelfingenomen personage. Een uitgebreide en behartenswaardige recensie schrijft P.H. Hawinkels over de jongste Beatleplaat, ‘The Beatles’. Kundig en evenwichtig.
‘De laatste gebeurtenissen in het leven van Ahriman Babelsberg’ is een verhaal door Peter H. van Lieshout. Door de aandacht voor het onbeduidende detail komen de futiliteit en de toevalligheid van leven en dood er aangrijpend in tot uiting.
Naast de boekbesprekingen en enkele kortere bijdragen vond ik een geestige en geslaagde parodie op de allerernstigste en streng objectieve structurele literatuurbenadering in ‘Ernst en on-ernst’ van D. Overkleefh: niets minder dan de diepgaande en verhelderende analyse van ‘Tom Poes en de wilde wagen’.
| |
Maatstaf
16de jrg., nr. 10, januari 1969
Heroma gaat na Zuster Bertken en Van den Vos Reinaerde het bekende Kerelslied te lijf. Zeer handig ontdekt hij een drietal onopgeloste problemen rond en in dit lied. Met evenveel brio als overtuigend enthousiasme bouwt hij een sluitende verklaring van de geconstateerde tegenstrijdigheden op. Bij de dichters overtuigt vooral Hans van de Waarsenburg. Ida G.M. Gerhardt en Marie M. van der Zeyde publiceren proeven van een nieuwe psalmvertaling. Tenslotte wordt aangekondigd dat het blad vanaf de 17de jrg met een nieuwe redactie, bij een nieuwe uitgever zal verschijnen. Het slotnummer wordt een retrospectief dubbelnummer.
| |
Tirade
13de jrg., nr. 144, februari 1969
Dit nummer opent met een forse aanklacht van Mr. Abel J. Herzenberg tegen de recente terechtstellingen van joden in
| |
| |
Bagdad: een aangrijpende weergave van de joodse problematiek.
J. De Kadt publiceert zijn maandelijkse links-rechts beschouwingen, ditmaal over de herrie in Nederland rond ‘onthullingen’ over misdaden in de tijd van de politiële acties tegen Indonesië. Hij trekt te velde tegen al wat ‘de weerbaarheid van het Westen kan aantasten.’ God sta hem bij!
Charles B. Timmer publiceert beschouwingen over de problematiek van de literaire vertaling, vnl. uit het Russisch, en M. Schmidt heeft een ‘Interview met Gerard Kornelis van het Reve’. Deze man schilt aardappelen en droogt af wanneer hij ergens geïnviteerd wordt, omdat hij ‘een edelman’ is, en ‘een prins van den bloede, laten we maar zeggen een koningszoon’ (p. 120). Een hoogst nuttig literator dus.
| |
Kentering
10de jrg., nr. 1, januari-februari 1969
Dit is het eerste nummer van de fusie Kentering en Kontoer. De eindredactie wordt nu gevormd door Kenteringredacturs Otto Dijk, Wim Hazeu en Willem M. Roggeman, en de Kontoer-redacteur Jan van der Vegt. Dit nummer is volledig gewijd aan de theaterproblemen, met bijdragen over en geconstateerde crisis in de Nederlandse toneelwereld (Wat dan van België gezegd?), en een enquête over de situatie van het toneel, naast meningen van de buitenlanders Jan Swan en Eugenio Barba. Tenslotte leest men er de tekst van twee eenakters: ‘Auditie’ door M. Croiset en ‘De geneesheer’ door Otto Dijk.
Alles bij mekaar biedt dit nummer stof genoeg om enkele verhitte discussies op gang te brengen.
| |
De nieuwe taalgids
62ste jrg., nr. 1
Uit dit eivolle tijdschrift wil ik slechts enkele artikels naar voren halen. C.W. de Kruyter bewijst door vergelijking van handschriften en druk, dat H. Roland-Holst wel degelijk met ‘poëtische speurzin’ aan de formele zijde van haar gedichten heeft geschaafd (H. Roland-Holsts ‘tusschen tijd en eeuwigheid’). Deze vaststelling lijkt nochtans weinig overtuigend om als argument te dienen voor de poëtisch-stilistische kwaliteiten van haar dichtwerk.
H. Paardekooper-Van Buuren argumenteert tegen N. de Paepe, dat de Mnl. Arthurroman ‘Die Wrake van Raginsel’ wel degelijk een zinvolle structuur bezit. Naast het tijdschriftenoverzicht, de talrijke boekbeoordelingen, aankondigingen en bladvullingen is er een bijdrage van A.L. Sötemann, waarop ik bijzonder de aandacht wil vestigen. In een bespreking van Van de Laerschots langzamerhand berucht geworden bibliografie, pleit hij voor de systematische en geplande uitwerking van een jaarbibliografie der neerlandistiek. Moge hij gehoor vinden!
Overigens is dit tijdschrift niet enkel een voorbeeld van wetenschappelijke filologie maar ook van vrij potsierlijk filologisch geknutsel met eenmansprobleempjes.
| |
Documentatieblad werkgroep 18e eeuw
nr. 2, februari 1969
Dit blad is ongetwijfeld een van de interessantste initiatieven op filologisch gebied van de jongste jaren. Het verschijnt onder redactie van Dr. P.J. Buijnsters te Nijmegen met als doel ‘het leggen van
| |
| |
interdisciplinair contact’. Overeenkomstig dit opzet worden geen wetenschappelijke studies, wel mededelingen van informatieve en documentaire betekenis gepubliceerd.
In dit 2e nummer o.m. mededelingen over tentoonstellingen, congressen, recente uitgaven, studies in voorbereiding. Daarnaast een bijdrage over de activiteiten van het Bilderdijk-Museum, een ‘Brievenbus’ en een uitgebreide bibliografie door P.J. Buijnsters, over de 18de-eeuwse spectatoriale geschriften in Nederland. Geïnteresseerden kunnen tot de werkgroep toetreden tegen een jaarlijkse contributie van 10 gulden.
| |
Podium
23ste jrg., nr. 1, januari 1969
In dit niet zo schitterende nummer leze men ‘Dora Punento of het gevecht met de kikkers’, een verhaal van Jaap Harten. Verder het vervolg van ‘De avonturen van Bazip Zeekok’ door C. Buddingh'. De overige creatieve bijdragen zijn typische voorbeelden van de bloedarmoede en het knutselwerk dat de literaire tijdschriften tegenwoordig overspoelt. Dit komt vooral pijnlijk tot uiting, wanneer men deze produkten geconfronteerd ziet met echte kwaliteit, in casu ‘Drie erotische gedichten’ van G. Apollinaire, vertaald door Ernst van Altena.
De vertaler leidt zijn werk in met enkele beschouwingen over het onderscheid tussen pornografie, erotisch realisme en erotische satire.
De rubriek ‘De crisis in de kritiek’ bevat een polemiek tussen J.W. Holsbergen en Max Fontevn, gevolgd door een meer bezonken stellingname van M. Hartkamp.
| |
Nieuwe stemmen
7de jrg., nr. 1, januari 1969
Onder de talrijke dichters die aan het woord komen, vallen Dirk Christiaens, Jo Gisekin en Richard M. Berlez in positieve zin op. Albe publiceert ‘Drie minipara-bels’ van mini-kwaliteit en Bert Vernimmen zegt enkele woorden over het theater. Verder een reeks weinig-zeggende boekbesprekingen en de kous is af.
Is dit de doodsstrijd van een ‘Katholieke Jongeren-Gemeenschap’?
| |
Labris
7de jrg., nr. 1, januari 1969
De best geslaagde poëtische creatie uit dit blad levert Ivo Vroom:
lavalavalavalavalavabo’ (blz. 55)
Ook het proza liegt er niet om. Ten bewijze deze ronkende volzin van Jan Geerts: ‘Het zware roodvlammende roze schampschot van een goede stoelgang en schalkse omgang met die vuile apen, rijd ik neuswaarts de zon pijnstillend gaat het spoor van zenuw op door een kudde groene leeuwen, vrienden, spijtig van het ozon, spijtig gekondenseerd en een eeuwig lillende dageraad.’ (blz. 35)
| |
| |
| |
Spiegel der letteren
11de jrg., nr. 2, 1969
Het belangrijkste artikel in dit nummer is ongetwijfeld ‘De onbekende Bredero’ door A. Keersmaekers. Daarin licht de auteur zijn ophefmakende ontdekking in verband met enkele gedichten van Bredero toe. Het blijkt dat sommige gedichten, die algemeen als sterk lyrisch-autobiografisch werden beschouwd, in feite vertalingen zijn zonder enig verband met het persoonlijke leven van de dichter. Dat dit verstrekkende gevolgen kan hebben voor het beeld van de dichter Bredero, spreekt vanzelf.
Ook L. Rens heeft het over Bredero, wanneer hij nauwgezet twee uitgaven van de ‘Spaanschen Brabander’ vergelijkt. Naast de boekbesprekingen en enkele kortere bijdragen, lezen we de reactie van O. Dambre op het proefschrift van G. Helmer over ‘Den Gheestelijcken Nachtegael’. De twistvraag schijnt te zijn of er een ‘doorstroming’ dan wel een ‘doorzijpeling’ is van de Harduwijns poëzie in latere bundels. Misschien kan ‘doordruiping’ de geleerde heren verzoenen?
Belangrijk werk tenslotte levert J. van Ham, door de statistische methoden van poëzieonderzoek ruime bekendheid te geven (‘Methoden bij de karakterisering en waardering van poëzie II’, Cf. ook jrg. 7, nr. 4).
Hugo Brems
|
|