| |
| |
| |
Tijdschriftenrevue
Nieuwe stemmen
25ste jg., nrs. 1 en 2, okt.-nov., 1968
Nieuwe Stemmen zet zijn 25ste jaargang niet zeer beloftevol in. In het nummer van okt.-nov. 1968 publiceert Godfried Desloover een zwak, melodramatisch verhaal. Onder de andere bijdragen vallen enkele gedichten op van Jan Veulemans, die de liefhebbers van zijn genre zeker niet zullen mishagen. Tenslotte wordt een biografische noot over Baudelaire gepubliceerd. Robert Foulon schreef ze voor zijn integrale vertaling van Les Fleurs du Mal. Deze inleiding wordt gevolgd door enkele proeven van vertaling.
Het tweede nummer (december 1968) is creatief nog zwakker, zelfs bijna onbestaande. Interessant is daarentegen wel de bijdrage van Albert de Longie. In een gecommentarieerd overzicht brengt hij alle (?) in 1968 bekroonde gedichten samen. Wel eens leerrijk om de ‘bloem’ van onze hedendaagse poëzie zo gezellig bij mekaar te zien. Maar vrolijk is dit onderonsje niet.
| |
VWS-Cahiers
3de jg., nrs. 4A en 4B, winter 1968
In stilte wordt ondertussen voortgewerkt aan de VWS-cahiers en hun Bibliotheek van de Westvlaamse letteren. In hun 3de jaargang publiceerden zij reeds informatieve nummers over Jules van Ackere, Ferdinand Vercnocke, Raymond Herreman en Rafaël Debevere. Het nr. 4/A (winter 1968) is gewijd aan ‘Vrouwe Van Ackere, geboren Maria Doolaeghe’. Het is een voorbeeld van beknopte en toch rijke informatie over een quasi vergeten figuur uit onze 19de-eeuwse letteren. De lectuur van de gebloemleesde verzen uit haar werk is soms amusant en soms ergerlijk, maar altijd verfrissend.
Nr. 4/B (eveneens winter 1968) brengt een tweede reeks ‘Portretten van levende Westvlaamse schrijvers’: een reeks korte, zeer persoonlijke getuigenissen over o.m. Jan van der Hoeven, Mare Braet, Gaston Duribreux en Jan Vercammen.
| |
Vlaanderen
17de jg., nr. 101, sept.-okt. 1968
Dit nummer is gewijd aan ‘De Franse kunst sedert 1950’. Samensteller Dr. E. van Itterbeek heeft gezorgd voor een ruime variatie in de bijdragen: muziek, chanson, poëzie, kinetische en luministische kunst, pop-art, theater, film. Het artikel van Johan Thielemans, over het Franse chanson, wijst zeer terecht op twee voorname aspecten van het hedendaagse luisterlied: zijn poëtische betekenis en de wijze waarop het in de bourgeoiscultuur wordt geassimileerd. Het overzicht van de hedendaagse Franse poëzie door Hugo Brutin is jammer genoeg slechts een opeenvolging van individuele karakteristie- | |
| |
ken. Toch maakt het de centrale rol duidelijk die het surrealisme, ook in de jongste ontwikkeling, nog speelt.
| |
Raster
Het jongste nummer van Raster biedt de al vooraf ontmoedigde lezer niet minder dan 160 blz. over Vestdijk, en dat alles even boeiend en even degelijk. De aflevering wordt aangekondigd als een ‘hommage aan Simon Vestdijk’ ter gelegenheid van zijn 70ste verjaardag. Het is onbegonnen werk de twaalf bijdragen afzonderlijk te bespreken. Allemaal zijn ze wel het lezen waard. Bijzonder boeiend leek mij de bijdrage van Kees Fens (‘Enkele aspecten van Het glinsterend pantser’, p. 344 v.v.), om de benadering van een hele romanwereld vanuit één opvallende stijlfiguur. Het artikel van J.J. Oversteegen over ‘Vestdijk en Forum’ (blz. 292) vormt een onmisbare literair-historische bijdrage. Het meest opvallend en verrassend echter leek mij de ruime plaats die werd ingeruimd aan de betekenis van Vestdijk voor muziek en film.
| |
Tirade
nrs. 141 en 142, nov. en dec. 1968
Dit nummer valt vooral op door zijn extreem-rechtse stellingnamen. J. De Kadt spreekt zijn voldoening uit over de verkiezing van Nixon als president van de U.S.A. en dat op vrij verdachte gronden. Charles B. Timmer vaart uit tegen de Sovjetrussischc dichter Jevtoesjenko en ook Josine W.L. Meijer neemt, in haar kritische beschouwingen bij het boek van A. Mitscherlich: Auf dem Weg zur vaterlosen Gesellschaft. Ideen zur Sozialpsychologie, een rechts standpunt in, zij het ook minder hatelijk en gezonder van inkleding. Jeroen Brouwers publiceert een zeer goed verhaal (‘Greetjes uit Brussel’), terwijl de ‘Dagboeknotities’ van C. Buddingh met de maand slapper en vervelender worden. Waarschijnlijk zit hij vast aan een contract en moet dus wel ‘scheppen’.
Een ander kwalijk aspect van Tirade: de leiding ervan schijnt volledig te berusten bij de uitgever, ook op redactioneel vlak. Dan komen we terecht bij een uitgave als nr. 142 (jg. XII, dec. 1968). ‘Nieuwe gedichten’ heet het ding en is voorts niets anders dan een bloemlezing. Niettegenstaande deze inleidende bezwaren vind ik het een aardig nummer: er staan heel wat goede gedichten in, verrassend veel zelfs, o.m. van J.A. Emmers, Hans Lodeizen en Leo Vroman, naast vreselijke stukjes van o.m. G.K. Van het Reve. Maar een volwaardige tijdschriftaflevering is het toch niet.
| |
De periscoop
19de jrg., nr. 2, dec. 1968
In De Periscoop vervolgt A. Demedts zijn beschouwingen over moderne Vlaamse dichtkunst, ditmaal met ‘De achtergrond van het expressionisme’, waarin de opkomst en de bedoeling van de humanitaire expressionisten worden belicht. Hopelijk wordt dit in een later nummer aangevuld met een peiling naar de betekenis van het organisch expressionisme. Boeiend en vruchtbaar is de polemiek die Paul de Vree aangaat met Weverbergh (‘In verband met weverberghse richtlijnen’), naar aanleiding van diens voorschrift tot Facettenoog van Paul de Wispelaere: voer voor psychologen.
| |
| |
| |
De Vlaamse Gids
52ste jrg., nr. 12, dec. 1968
De Vlaamse Gids evolueert meer en meer naar een tijdschrift dat algemeen cultureel, politiek en economisch belangwekkend is, maar literair eerder zwak. Dat wordt in het jongste nummer nog eens overduidelijk. Dat men naast drie gedichten van Eddy van Vliet als enige vertegenwoordiging van de Nederlandse literatuur een minderwaardig verhaaltje van ene Thomas Triphon opdist, is voor een blad als dit onvergeeflijk; en dàt met een redactie waarvan o.m. Jaak Brouwers, Pierre Dubois, Karel Jonckheere en Mathieu Rutten deel uitmaken. Dan lees ik liever wat men hier over pers, politiek en sociale verhoudingen vertelt.
| |
Kruispunt-Sumier
8ste jrg., nr. 1 (nr. 29), 1968
Het jongste nummer van Kruispunt-Sumier wordt volledig gevuld door een artikel van Geert Grub; ‘De wereld en zijn (onder)mensen’. Het is een beschouwing over de manier waarop het er tegenwoordig (en ook vroeger) in de wereld aan toe gaat. In een gewild pessimistische visie brengt hij een gecommentarieerde opsomming van alle mogelijke misdaden van mens tegen mens; van moord, diefstal, bedrog, vrijheidsberoving. Hij klaagt de onverdraagzaamheid en het eigenbelang aan zonder politieke of ideologische vooringenomenheid. Zijn aanklacht en zijn pleidooi zijn soms naïef, soms overdreven of onrealistisch, maar nooit oneerlijk en steeds stralend van oprecht idealisme. Men zou met sommige aspecten van dit betoog geblaseerd kunnen spotten, maar zelfbedrog is hier pijnlijk misplaatst.
| |
Maatstaf
16de jrg., nr. 8, nov. 1968
Ook in Maatstaf is Vestdijk aan de eer. De sympathieke toespraak die Theun de Vries bij zijn hulde in Den Haag uitsprak, wordt afgedrukt met als toemaat het dankwoord van de schrijver. Verder lezen we een bespreking van een Hongaarse bloemlezing uit de Nederlandse poëzie, gedichten van o.m. Ida G.M. Gerhardt, een verhaal van Jane Debrot en vooral een opmerkelijk goed geconstrueerd, sober geschreven radiospel door Henk van Kerkwijk.
| |
Komma
4de jrg., nr. 2
In deze aflevering lezen we gedichten van Cees de Jong en Mark Insingel, verhalende bedenkingen van René Gysen en pedant-overbodige dagboeknotities van Weverbergh.
Het leeuweaandeel, zowel wat omvang als wat belangrijkheid betreft, gaat naar een bijdrage van R.A. Cornets de Groot: ‘Een wijze van le/v/z/en (blz. 8-49). Zelf noemt hij het een ‘verhalend essay’: voor zover mij bekend een innovatie in de Nederlandse literatuur. Daarom is het ook van Cornets de Groot. Ik heb het graag gelezen, vooral om de buitengewone taal- en denkvirtuositeit, waarvan de onderkoelde humor niet het minst aantrekkelijke bestanddeel is. Om een oordeel te vellen over zijn beweringen omtrent de geschriften van R. Feith en Poot, voel ik mij niet zo onmiddellijk gekwalificeerd. Wat er ook van zij, de formule schijnt mogelijkheden te bieden: het essay geeft de verhaalelementen een bijkomende dimensie, terwijl het verhaal de
| |
| |
gedachtengang van het essay illustreert, omkringt of zelfs in rechte (vaak kromme) banen leidt. Dit resultaat wordt niet altijd bereikt, maar de mogelijkheden zitten er in. Onwetenschappelijker kan het niet, maar het is tenminste literatuur.
| |
Heibel
4de jrg., nr. 5
Heibel is zijn heroïsche periode zowat voorbij en begint de allures van een ‘gevestigd’ tijdschrift aan te nemen. Dat de redacteurs, Depeuter en Hannelore, daarbij hun overtuiging en kritische integriteit niet verloochenen is misschien verwonderlijk, maar alleszins bewonderenswaardig.
Men hoeft het met hun standpunten en criteria helemaal niet eens te zijn om hun werk te waarderen. Integendeel: heibel kan de literaire cultuur maar bevorderen en de literaire gewetens wakker houden. In het jongste nummer (IV, 5) vinden we o.m. de tekst van een lezing van Ward Ruyslinck over zichzelf als satiricus, naast een hele reeks kritieken en analyses, waaronder vooral het stuk van F. Depeuter over ‘Beschrijving van een hemelvaart’ door L. Veydt, opvalt. Depeuter begint zich stilaan te specialiseren in het ontcijferen van literaire puzzels met onvermoede diepgang. (Cf. ‘Dichten uit het nulpunt’, over B. Schierbeek).
De zwakste kant van dit tijdschrift (en zijn redacteurs) blijft de creatieve literatuur. Didactische en apostolische ondergronden blijven nogal gemakkelijk doorschemeren.
| |
Nieuw Vlaams Tijdschrift
23e jrg., nr. 10, dec. 1968
Deze mening wordt bevestigd door de lectuur van ‘Omerta’ door R. Hannelore in het Nieuw Vlaams Tijdschrift (1968, nr. 10). Het is geen slecht verhaal, alleen maar onopvallend en zeker niet minder goed dan ‘Jacky’ van H.J. Loreis of ‘Ontluisterde fetisj’ van Roger van de Velde: vlot geschreven, hier en daar verrassend, treffend, maar zeer vlug vergeten.
In de afdeling ‘verbeelding’ gaat mijn voorkeur naar de vrij strenge gedichten van Willy Vaerewijck. Zelfs een Paul Snoek komt hier nergens boven de middelmaat.
In ‘zoek de mens’ o.m. een interessante bijdrage van Dirk de Witte over literaire vorm en zelfmoordgedachte (‘Blues for mister suicide’) naast, ook hier deze epidemie, dagboekbladen en -fragmenten van resp. R. Herreman en D. Robberechts.
Antoon Vloemans geeft zijn kijk op de veranderende kerk. In de huidige evolutie ziet hij de eerste voorboden van een totale aftakeling. Deze visie getuigt niet van veel inzicht in de feitelijke gebeurtenissen. Wat hij waarneemt is slechts aftakeling van de kerk als machtsinstituut; zijn conclusies gaan veel verder.
| |
Tafelronde
13de jrg., nr. 3-4, dec. 1968
Paul de Vree is een man die niet van zijn experimenteel stuk te brengen is. Op gezette tijden stuurt hij een bomvolle aflevering van zijn ‘konkrete’ Tafelronde de wereld in. Een overzicht van het decembernummer geven is onbegonnen
| |
| |
werk: bijdragen van niet minder dan 35 medewerkers, uit zowat alle 's heren landen. Naast de gewone lading ‘konkrete’ (steeds amusant en boeiend), ook enkele ‘normale’ gedichten. (Men leze vooral die van R.M. de Neef en ‘Een winterprins’ van Dirk Christiaens). Verder o.m. artikels over M. Duchamp, F. Picabia, Jan van der Hoeven en de laatste snufjes van het poëtisch experiment: onmisbaar voor elke rechtgelovige.
Hugo Brems
|
|