recht heeft een eigen wereld te scheppen, waarin alles wat in onze wereld niet kan waargemaakt worden, mogelijk is, valt ons voornaamste bezwaar tegen De carnavalspop van Luud Stallaert weg. Zijn roman vertoont een dubbel gezicht, realistisch en symbolisch. Ook dat is een gevaarlijke eigenschap, daar ze zo licht verwarrend werkt en het verwijt van onwaarschijnlijkheid uitlokt.
Maar laten wij eerst het gegeven van de roman navertellen. Op een dorp ergens in het Zuiden, voortgaande op de namen zou het Spanje kunnen zijn, bestaat een folkloristisch gebruik dat nog uit de voorchristelijke tijd moet stammen. Op vastenavond wordt in het openbaar een pop verbrand. Blijkbaar gaat de gewoonte terug op een oeroude godsdienstige plechtigheid, waarbij dieren en misschien mensen geofferd werden. De man in het dorp die het feest regisseert, is de onderwijzer, eens een zeer arme jongen, die met de hulp van anderen gestudeerd heeft en nu zelfs een academische graad zal halen. Uiterlijk is er aan hem niet veel te merken van zijn innerlijke gesteldheid, van zijn gespleten persoonlijkheid en overspannen geest. Zoals Jeanne d'Arc hoort hij stemmen, die hem zeggen dat hij zal genezen als er iemand bereid is daarvoor zijn leven te offeren.
Het onderwijzeresje Jeanne, een meisje met een edelmoedige godsdienstige overtuiging, zal de onderwijzer een handje toesteken om de carnavalspop van dat jaar - ze beeldt de heilige Jeanne d'Arc uit - klaar te maken. Terwijl zij daarmee bezig zijn, vraagt hij haar dat zij zich, uit liefde tot hem, levend zou laten verbranden. Vanzelfsprekend slaat zij dat voorstel van een krankzinnige af. Maar hij bindt haar, duwt haar een prop in de mond, en omzwachteld met touw en repen papier, gemaskerd en voorzien van helm en harnas, zal hij haar op de brandstapel brengen.
Een nacht en een morgen wacht zij machteloos op redding of dood. In die uren voltrekt zich in haar een beslissende wending. Wat zij eerst van zich heeft afgestoten, aanvaardt zij ten slotte in die opperste overgave van de liefde, te willen sterven opdat een ander zou leven. Het verhaal eindigt waar de carnavalspop waarvan de toeschouwers menen dat het maakwerk is, door het vuur van de brandstapel zal worden bereikt.
Zo'n geschiedenis is niet geloofwaardig voor wie niet opgaat in de verbeeldingswereld van de auteur. Als die hinderpaal overwonnen wordt, volgt de lezer met stijgende beklemdheid de beschrijving van wat er in de onderwijzer en zijn slachtoffer omgaat. Het is knap onder woorden gebracht, in korte kruimige zinnetjes, die als de sneden van een vliem dieper en dieper de vezels doorsnijden, tot het gezochte orgaan, hier de laatste kern van de persoonlijkheid, wordt blootgelegd. Om die ontleding van Jeanne's ziel, van haar instemming met wat volgens haar gevraagd wordt en haar beantwoording aan de genade, heeft Stallaert zijn roman geschreven. Die honderd bladzijden zijn onvergetelijk; de honderd andere zijn al vergeten.
A. Demedts