Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 113
(1968)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 272]
| |
Mark Insingel / De PuzzelGa naar voetnoot*Je leest d.w.z. legt maatstaven aan, je bevestigt jezelf in de zelfbevestiging van anderen, die zich in anderen bevestigen zich in anderen, anderen, anderen zeggen ‘Ik zou’, ‘Hij zou’, ‘Zij zouden’, denk je, je wandelt van de ene kamer in de andere, in elke kamer staan stoelen, vier onder een tafel, drie errond, één in een hoek, één voor een tafel, één waarop een kous hangt, het huis staat vol met lege stoelen, men trekt ze van onder de tafel uit, gaat erop zitten, praat met de voorarmen op het tafelblad, rookt, steunt met een hand onder de kin, staat rechtop, verandert (verwisselt) van stoel, drinkt, vraagt de weg, loopt door andere kamers, zegt ‘Wij komen van elders’, ‘Wij zijn hier’, ‘Wij gaan weer naar elders’, men groet, drukt je de hand, de stoelen staan een beetje door elkaar, alle lampen branden, iedereen glimlacht, je wuift, de auto's draaien de hoek om, de kamers zijn vol rook, je loopt van asbakje tot asbakje, laat de glazen staan, bijna leeg, half leeg-vol, helemaal leeg, hier en daar liggen boeken, periodieken, brieven, papiertjes met krabbels, je leest, zit in een stoel, in een andere, in een andere, je verschuift ze niet, de haard smeult, het is kil, half duister (de rolluiken zijn neer, de gordijnen gesloten), je sluit de voordeur achter je, kijkt rond in de voortuin, wandelt langs de zijgevel, staat in de achtertuin, wandelt langs de andere zijgevel, staat in de voortuin, bij de voordeur, ooms zitten op stoelen, roken, leunen achterover, lachen, knikken, tantes zitten in een kringetje, tateren, nemen (nog) een koekje, houden hun knieën tegen elkaar, wijzen veelbetekenend (?) met de vinger, men maakt een hoek van de tafel voor je vrij, je zit op je knieën op je stoel, draait de kartonnetjes rond tussen je vingers, drukt ze in-aan elkaar vast, bekijkt de vormen van het tafelblad in de openingen tussen het karton, de grillige vormen van het karton zelf, bij elk nieuw stukje verandert de vorm van het tafelblad, van DE PUZZEL, je trekt de kartonnetjes er weer uit, duwt ze op een andere plaats, op een andere, je vergelijkt de beelden d.i. je probeert je het vorige, het vorige, het vorige voor te stellen, ze verschillen maar in één, twee, drie kartonnetjes. ‘Hij | |
[pagina 273]
| |
snapt het weer niet’, je papa wil dat je het plaatje namaakt waarop het jongetje een ruiker geeft aan het meisje, de kerktoren staat vlak bij, er zijn koetjes in de weide, zijn behaarde handen komen naast je gezicht, trekken de ruiker van onder de voeten van het meisje uit, halen de kerktoren van het hoofd van de jongen die sullig staat te lachen met het rokje aan, het meisje heeft een buik van bakstenen, de koeien liggen op hun rug onder de bloempjes, je bijt op je tanden, je papa trekt de halve puzzel uit elkaar, zijn elleboog is vlak bij je oor, de ooms lachen, nippen aan hun borrel, alle werk was voor niets, alle mogelijkheden vervallen, de tranen springen in je ogen, je rent tussen de stoelen (tussen de tantes) door, je papa komt niet achter je aan, je mama is waarschijnlijk in de keuken, je tekent d.w.z. je zoekt de verhoudingen, op verschillende bladen schets je de verschillende vlakken terwijl je onder je je papa hoort gekscheren, men rammelt met borden, ooms, tantes, mama, papa kijken op je neer, je keert hen de rug toe, schuift het tafeltje tot bij het portret van grootvader, tekent nieuwe verhoudingen, mogelijkheden die je nog niet geprobeerd had met de puzzel zelf (die wil je niet meer aanraken), je leest, raadpleegt drie, vier boeken, zoekt bepaalde bladzijden op, steekt er een bladwijzer bij, je herkent woorden, uitdrukkingen, zinswendingen. Heb je dit al eerder gelezen? Hier? Bij een ander? Bij anderen? Is er verschil? Waarin ligt het? Wat is de bedoeling? De betekenis? D.w.z. welke plaats heeft het in het hoofdstuk? In het boek? In (de) verschillende boeken? Je begrijpt een woord niet, zoekt de omschrijving, van onbegrepen woorden uit de omschrijving zoek je omschrijvingen waarin onbegrepen woorden voorkomen waarvan je de omschrijving zoekt die onbegrepen woorden bevat waarvan je... Neemt je kennis toe? Neemt ze af? Wanneer beheers je de (?) werkelijkheid d.i. (i.d.) de taal waarin je de omschrijving zoekt van een steeds groter aantal woorden die bestendig hun betekenis wijzigen d.i. ze komen in ongekend verband voor, doorbreken het, maken de vertrouwde (afgestorven) structuren onwaar en ook de nieuwe, de nieuwe, de nieuwe sneeuw ligt rond het huis, je stappen gaan van de voordeur langs de zijgevel naar de achtertuin, van de achtertuin langs de andere zijgevel naar de voortuin, van de voortuin naar de voordeur, van de voordeur naar de voortuin, van de voortuin langs de zijgevel naar de achtertuin, van de achtertuin langs de andere zijgevel naar de voordeur vanwaar gelijkaardige maar (je ziet het niet, je weet het) vreemde sporen over het paadje tot aan de straat lopen (tot op de straat, tot in de platgetrapte sneeuw) vanwaar er (verschillende door elkaar) naar de voordeur toelopen, van de voordeur naar de garagepoort, van de garagepoort tot op straat, van op straat | |
[pagina 274]
| |
tot aan de garagepoort, van de garagepoort tot aan de voordeur sta je rond te kijken, besluiteloos, je hoort gelach binnen in het huis terwijl de sporen ondersneeuwen, er stijgt rook uit de twee schoorstenen terwijl de verbinding met de straat stilaan wegvalt, men is volop aan het redetwisten d.w.z. sommigen staan voor hun stoel, één been gestrekt en voor het andere, ze dragen vesten, steken hun linkerduim in het armsgat, met de vingers van hun linkerhand trommelen ze op hun borst, de vingers van hun rechterhand staan gespreid op het tafelblad, ‘Ik draag een das’, ‘Ik rook sigaren’, anderen leunen achterover op hun stoel, de handen in de broekzakken, tikken de maat met hun voet, wrijven met hun tong over hun tanden, hun neusvleugels trillen, ‘Ik draag een trui’, ‘Ik blijf erbij zitten’, ook zegt men (de één en de ander) ‘Misschien, ja’, ‘Nooit helemaal’, ‘Dit betwijfel ik’, ‘Dit zou ik niet durven beweren’, dit zijn de antwoorden, ze klinken op tussen de bevestigingen, samen vormen ze gesprekken (contacten) terwijl jij binnenkomt en je naam noemt, aan ieder afzonderlijk laat je je voorstellen, men bekijkt elkaar ondervragend, achter je rug wordt gefluisterd, men lacht zenuwachtig, fronst het voorhoofd. Denkt men dat je het gezelschap voor het lapje houdt? Dat je niet goed wijs bent? Is je naam te algemeen? Te persoonlijk? Is het omdat iedereen (zodat niemand) zodat jij als enige de naam draagt van hen allen? Is het jouw naam? Waarin onderscheidt hij zich van een andere? Onderscheidt hij zich? Je papa sluit de doos, ‘Weer iets wat we voor niks gekocht hebben’, ‘Die kleine kan niet rekenen’, zegt je mama, verschillende mensen staan met hun gezicht naar de toonbank waarachter zij staat tegenover een dame die een bankbiljet naast het pakje legt waaromheen zij een touwtje bindt, ze geeft de dame het pakje, trekt de lade open, neemt het bankbiljet van de toonbank... Merkt ze het? Telt ze de briefjes na? Kent ze ze uit elkaar? Je hebt er eentje met een scheurtje in, één dat nog ongevouwen is, eentje met vlekken op, kleine bloedspatjes van het ondier dat zijn muil openspert terwijl de jonge heilige niets merkt, zijn linkervoet staat op de nek (hij voelt dit ook blijkbaar niet, hij is dus blind en gevoelloos), zijn pijlenkoker steekt boven zijn schouders uit, hij klemt zijn boog in zijn rechterhand, luistert (houdt zijn hoofd scheef) naar de wind (?) die op de snaren speelt, de school (de kerk) staat op de achtergrond, je houdt het briefje voor het zolderraam, de oude man kijkt achterdochtig, spatten van het monster in zijn baard, zijn pupillen staan in zijn ooghoeken, zijn haar is in de war, hij is jaloers, je papa op de trap, te laat, hij sluit de zolderdeur achter zich, neemt Lydia haar jurkje uit haar handen, legt jouw broek op een stoel, hij doet alles heel traag. Waarom kijkt hij jullie zo aan? Vergelijkt hij jullie? | |
[pagina 275]
| |
Kijkt hij naar waar jullie verschillen? Is dit de straf? (In het Aards Paradijs waren Adam en Eva opeens beschaamd d.i. naakt, en toen kwam God.) Beneden in huis roezemoezen de ooms en de tantes, hij zal hen niets verklappen, alles vergeten, eerst moeten jullie onder het zolderraam op jullie knieën gaan zitten, jullie armen in de hoogte, drie keer na elkaar een akte van berouw bidden, hij staat in een hoek, telt jullie ribben, volgt jullie beenderen, de vorm van jullie schouderbladen, hij vergelijkt de kleur van jullie vel, jullie tepels, jullie navel, de briefjes steken tussen de pannen, hij raapt de tekeningen op van de grond. ‘Wat een puzzels’, zegt hij tegen een paar tantes, ‘Wat gaat er om in dat kind’, de tekeningen liggen her en der in de kamer, er staan glazen op, een asbakje, niemand slaat er acht op, niemand vraagt ‘Is dit van jou, jongen?’, ‘Ben jij dit, jongen?’, ‘Mag ik er eentje meenemen?’, er zijn randen op, vegen asse, kreuken, een oom begint een plannetje te tekenen, iedereen staat rond hem, men beseft niet dat dit papier van jou is, hij schetst de weg naar het buitengoed (naar de dennebossen, de zandwegen, de heide), hij duidt verschillende wegen aan die op dezelfde plaats uitkomen, vergelijkt ze, jouw lijnen lopen er door als riviertjes, er liggen bruggen over, je blaast ze op, de auto's buitelen in het water, het papier is een rampgebied, een cataclysme, de dader blijft onvindbaar, men zendt patrouilles uit, houdt speracties, neemt interviews af voor de televisie terwijl jijzelf bewijsstukken verzamelt, je prikt ze naast elkaar tegen de muur, je kamer hangt vol bezwarende getuigenissen, onloochenbaar feitenmateriaal, openlijke bekentenissen onder de portretten (de hele familie kijkt erop neer), ‘Dat zijn toch maar jongensstreken. Dat groeit er allemaal uit’, zegt een oom tegen je vader die weer grapjes maakt met tantes. Begrijpen ze wel iets? Zien ze het wel? Lezen ze ooit, je bedoelt: vergelijken ze de lijnen, dikte, lengte, aarzelingen, manieren waarop ze elkaar ontwijken d.i. opzoeken, kronkelingen, kruisingen die jij gespannen volgt, je houdt het blad tegen het licht, ver van je af, vlak bij je oog, strijkt met je hand door je haar, loopt de kamer door, blijft staan, legt het blad op een stoel, gaat er op je knieën vóór zitten, wendt je blik dromerig af, kijkt opnieuw, plots veer je recht, je staat met het blad boven de prullenmand, legt het op je schrijftafel, laat het rolluik neer, knipt het licht aan, het ligt vol schaduwen, zij vormen een tweede tekening over de eerste heen, ze valt er niet mee samen, ze irriteert je meer dan ooit, de valse beleefdheid die opdringerigheid is, de onzekere lijnen die vleierij verraden, de pralerige sierlijkheid van de middelste lussen, je scheurt het blad, gooit het in de mand, je klapt de deur achter je dicht, er zijn maar weinig sporen in de sneeuw, één voor één haal je de snippers uit de | |
[pagina 276]
| |
mand, legt ze naast elkaar, schuift ze op hun plaats, met plakband plak je alles aan elkaar, bergt het op, je licht de bus, de brief is helemaal dezelfde, het is gewoon een ander exemplaar, men meende dat de eerste was verloren gegaan, schrijft een derde, een vierde, een vijfde d.w.z. de tijd verloopt (er is verloop van tijd) terwijl je de kopieën vergelijkt. Is er verschil? Waarin ligt het? Is het alleen het verschil van tijdstip van schrijven? Van lezen? Is het alleen de herhaling van schrijven-lezen? Zijn de woorden werkelijk dezelfde? Wil men tegen alles in de schijn bewaren dat de tijd niet bestaat d.i. het bewustzijn van de lectuur van de vorige brieven, het bewijs van de verscheurde en geplakte kopieën die opgeborgen zijn, hun aanwezigheid maakt de zelfbegoocheling steeds moeilijker (belachelijker), hun aantal groeit terwijl de woorden niet veranderen, de marge blijft even breed, de inkt blijft dezelfde maar verschiet, dit is het: de bladen vergelen in de map, het verscheuren verschilt van blad tot blad, je schrijft de brieven over, vermenigvuldigt de kopieën, knipt letters uit, lettergrepen, woorden, zinsdelen, zinnen liggen door elkaar op de vloer op zolder, je stelt lettergrepen samen, woorden, zinsdelen, zinnen, alinea's, brieven die anders zijn en dezelfde woorden bevatten, ze hebben dezelfde bladspiegel, de situatie wordt al maar ingewikkelder, de bladen zijn overvol met woorden schrap je, schrijf je erboven, eronder, ernaast, schrijven en schrappen houden elkaar in evenwicht, de tekst wordt steeds onduidelijker, vervaagt, het blad is hagelwit, zindert van betekenissen, is volmaakt onleesbaar d.i. de leesbaarheid (zichtbaarheid) is onbeperkt terwijl men rond je zit te schrijven d.w.z. de leesbaarheid beperken, verengen, men schrijft op bierviltjes, op vellen briefpapier, op programma's, in schoolschriften, legt het achteloos op tafel, laat het slingeren, steekt het ergens weg zodat je het terugzoekt, het doorleest, vermoedens, gissingen, verwachtingen, ontgoochelingen ontstaan. ‘Ik heb u al eerder ontmoet, meen ik. Bent u de heer die toen’, vraagt men, ‘Is dit uw eigenlijke naam of’, (alsof de naam die je op een bordje voorhoudt wat anders zou zijn dan die waarnaar je wilt genoemd worden, waarmee je aan het spel deelneemt, je persoonlijke inzet, het risico dat je het veiligst acht, - en dat wisselt met de omstandigheden, de jaren, de gezelschappen), ‘U bent veranderd’, (men bedoelt: ‘U bent niet meer dezelfde’), terwijl men je aankijkt neemt men afstand van je (doet men afstand van, houdt men zich op afstand) d.w.z. men ziet (voelt) hoe jij afstand neemt d.i. (door) ziet wat men doet, men laat zich niet vangen (vernederen), vormelijke uitbundigheid wordt vormelijke gereserveerdheid, men speelt het spel mee, jij leidt het maar (het leidt) tot niets, twee heren zijn uitbundig, koel, ernstig, ironisch,... Wat maakt het uit? Welk ver- | |
[pagina 277]
| |
schil is er tussen de puzzels van het ogenblik dat ze alle harmonisch zijn samengesteld, de kartonnetjes passen in elkaar, elk kartonnetje past in het geheel (valt niet uit de toon) d.w.z. de relaties tussen de kartonnetjes variëren en blijven dezelfde. Is er een relatie tussen de kartonnetjes of tussen de plaatsen waarop ze zich bevinden, de kleuren die ze hebben, de vorm, de tekening? Zijn de kartonnetjes (nog) wat anders dan hun plaats, kleur, vorm, tekening? Je staat in een hoek van de kamer, je ruikt aan een pluchen fauteuil waarin een slanke dame heeft gezeten, aan gemorste asse op (jouw) papier, (‘Zeg: dag tante, dag oom’, ‘Dag brave jongen’, ze strijken even door je haar, ‘Hij ziet er flink uit’, zeggen ze tegen je papa, tegen je mama, je naam noemen ze niet (Kennen ze hem?), vragen ze niet, ‘Ga nou maar weer spelen’, zegt je papa, je probeert de situaties te reconstrueren, de plaats waar die dikkerd op tafel sloeg, schaterlachte (een rood gezicht, knieën ver uit elkaar, ronde armpjes die gesticuleren terwijl iemand de asse van zijn sigaret tikt, achteroverleunt, een vraag stelt), de dame uit de pluchen fauteuil (Welke kleur had haar jurk? Droeg ze armbanden? Ze rookte, ja: ze streek met de punt van haar tong langs haar lippen, haar ene hand was naast haar hoofd, de andere op haar knie.) stond recht, nam haar tasje op, liep door de hal, door de slaapkamer. (Hier heeft ze door het raam gekeken. Ze zag Japanse kersebomen, vuilbakken die nog aan de rijweg staan, met dozen ernaast, blikjes, schillen, oude kranten liggen in de sneeuw, auto's her en der, lantaarns branden.) Vond ze de schakelaar? Heeft ze de deur van de slaapkamer opengelaten? Zodat ze licht had van het raam, van de straatlantaarns, terwijl twee heren op fluistertoon praatten, soms bracht de ene zijn hand aan de mond, zei iets in de andere zijn oor, ze proestten het uit, de andere maakte een dubbelzinnig (afwerend) grapje tegen twee dames die kennelijk een gelegenheidje zochten om zich bij dit apartje te voegen, het gesprek in de groep was min of meer stilgevallen, de twee heren stonden plots heel duidelijk afgezonderd in de hoek bij de deur, de dikkerd zweeg, de dame kwam terug binnen met haar tasje, de rook hing tegen het plafond, glazen, borrels, kopjes stonden naar alle kanten, een sigaret lag te roken op een asbakje, men zette de radio aan terwijl de dame weer ging zitten, ze sloeg het ene been over het andere, streek haar rok glad, lachte (zenuwachtig?), het gesprek kwam aarzelend op gang d.w.z. de aanwezigheid van het tweetal in de hoek nam af (men wilde zijn nieuwsgierigheid niet laten blijken, zijn afgunst), iemand keek op zijn uurwerk, anderen konden nu ook kijken, hun verbazing uitdrukken over het verloop van de tijd, van de uren die men (gezellig) pratend doorbrengt, nog even werd het vuur opgerakeld, een enkele | |
[pagina 278]
| |
houtblok (het verzacht de pijn, het is een spelregel) werd er nog op gelegd, men begon aanstalten te maken voor het vertrek (de drukte nam weer toe, iedereen glimlachte, keek geanimeerd, men klopte elkaar op de schouder), je staat met de handen in de broekzakken, kijkt naar de sporen, de straat is verlaten, je trekt je overjas aan, rijdt de auto de garage uit, sluit de poort, het huis is nu helemaal alleen, je rijdt (ervan) weg, langs lantaarns, villa's, winkels, huurkazernes, je trekt sporen door-in sporen, het sneeuwen heeft opgehouden, straten, kruispunten, stoplichten, bochten lijken op-verschillen van elkaar. Waar zijn de gasten? De stemmen, blikken, gebaren, het geroezemoes, het gelach? Het huis staat in het lantaarnlicht, de rolluiken zijn neergelaten, de kamers hangen vol rook, je ruikt het bier, trekt het dek over je hoofd, rolt je op, trekt je benen op, je ponnetje tot over je voeten, je bent er helemaal in, aandachtig streel je met je knieën je tepeltjes, je hoofd steekt in de halsopening, je aait met je kin op je borst, met je vingers streel je je lulletje, je houdt je ogen gesloten, de deur gaat open, het licht schijnt hel, het bed wordt opengetrokken, men trekt aan je, slaat je, krijgt je knieën niet van elkaar, je vingers zijn in elkaar geklonken rond je benen, je kin is geperst op je borst, je ogen dichtgeknepen, je tanden op elkaar geklemd, men kan het ponnetje van je afscheuren, je uit het bed trappen, roepen, schreeuwen, de gordijnen opentrekken, de ramen (dat doet men vast niet!!), ‘Foei toch, jongen’, vermanen de tantes, je steekt je tong naar hen uit, rent tussen hen door, je grootvader staat al gereed in de sneeuw, je laat het huis achter je, dat van de buren, het derde, het vierde, je draait de hoek om, je grootvader houdt niet van de tantes, van je papa, hij geeft je een spade, in de moestuin werk je aan een ronde put (hij heeft geen hoeken), je legt er takken op, lover, wandelt (schijnbaar achteloos) door de tuin, trapt erin, je maakt het gat boven je dicht, het zonlicht vormt een puzzel op de bodem, op jezelf, je draait rond, steeds andere stipjes vallen op andere plaatsen steek je je hoofd tussen je knieën, terwijl je rug wemelt van lichtvlekjes heb je onder je een onberoerde plek, je kijkt er intens naar, sluit langzaam je ogen, ‘Wat denkt u ervan?’, ‘Het is u zeker opgevallen?’, ‘Ik bedoel, u hebt stellig het verschil gemerkt?’, ‘U zult het in alle geval vergeleken hebben met?’, ‘Vindt u ook niet dat die overeenkomsten voor de hand liggen?’, ‘Meent u er iets nieuws in te ontdekken?’, je glimlacht, antwoordt ontwijkend, drukt hen de hand (neemt afscheid), terwijl de auto's op de rijweg draaien wuif je, ze rijden langzaam tot aan de hoek, je gaat weer naar binnen, kies je een stoel uit, één aan de buitenkant, zit met je hand aan je kin. Je kijkt rond in de kamer. |
|