systematiek’ (22), op ‘veelzijdigheid’ (56), op het auteurschap van ‘belangrijke uiteenzettingen’ (98) en van ‘verhelderende artikels die in Vlaanderen een enorme bijval kenden, vooral daar (hij) beter gedocumenteerd was dan menig Vlaams journalist’ (64), op een ‘reputatie als kenner van de Vlaamse literatuur’ (67), op het richten van ‘gefundeerde en verdiende aanvallen’ (114), het doen spitsen van Vlaanderens oren (87), het afschieten van ‘verdragende raketten’ (68) en het slingeren van ‘bliksemschichten bij heldere hemel’ (113). Men ontkomt waarachtig niet aan de indruk dat de heer Hermanowski meent - het zij met permissie gezegd - dat, als hij in Bad Godesberg een windje laat, het in Vlaanderen dagenlang dondert.
Tussendoor schrikt de auteur er niet voor terug, met luchtige hand te citeren uit strikte privébrieven die hij ontving van Ernest Claes (51: Claes is een lafaard), Raymond Herreman (110: Herreman is een domkop) en A.W. Willemsen (118-118: Willemsen zegt ook dat Jonckheere aan grootheidswaanzin lijdt, dus dit is het ‘onweerlegbare bewiis’). De correspondenten van de heer Hermanowski wezen hiermee gewaarschuwd.
En zo gaat het honderdvierenveertig bladzijden lang door, allemaal in naam van het christendom, waar ik, die toch ook een beetje christen ben, tot nu toe eigenlijk andere opvattingen over had.
Het is, zelfs na deze memoires, nog te vroeg om een balans op te maken van Hermanowski's activiteit. Op zijn credit staat, nach wie vor, een enorme bedrijvigheid, die geresulteerd is in meer dan 150 vertalingen van Vlaams werk, hoe dan ook een indrukwekkende prestatie, en in een groot aantal opstellen over Vlaamse literatuur. Aan de andere kant moet, met zin voor nuances, geconstateerd worden: dat veel van deze boeken (zoals de vertaler zelf heel goed weet) behoren tot de betere volkslectuur en als dusdanig een volkomen legitieme functie vervullen, doch buiten het domein van de literatuur blijven; dat de meeste van deze vertalingen verschenen in minder belangrijke uitgeverijen en daardoor niet tot de literaire wereld doordringen; dat bijna al zijn artikels verschenen in weinig belangrijke tijdschriften; dat door zijn literatuurgeschiedenis (in de vooraanstaande uitgeverij Francke te Bern verschenen) een erg vertekend beeld van onze letteren in Duitsland is opgehangen, zoals het overtuigendst door Dr. Marcel Janssens in De Nieuwe Gids is aangetoond (een recensie, waar men in deze memoires tevergeefs een echo van zoekt); dat over onze taal- en cultuurtoestanden door de heer Hermanowski in Duitsland een voorlichting is verstrekt die te onzent slechts haar weerga vindt in het proza van een Théo Vonck, deze grote ‘eenzame’ en ‘ware Europeër’ (130).
Maar daar doe ik verder het zwijgen toe, want het is, voor wie als ambtenaar zijn brood moet verdienen, uitermate riskant met de heer Hermanowski te polemiseren. Als U begrijpt wat ik bedoel.
Ludo Simons