| |
| |
| |
Anton van Wilderode
De auteur als getuige
André Demedts, Alleen door vuur, Desclée De Brouwer, Brugge-Utrecht 1965.
Het verhaal
Drie priesters beheersen de jongste roman van André Demedts. In de eerste plaats Paul De Gryse die, na enige jaren leraarschap in het college van Walrijk, professor geworden is in de faculteit der wijsbegeerte en letteren te Leuven. Hij is evenwel geen wereldvreemd studax, want geregeld ‘ontvlucht’ hij zijn boeken voor lange wandelingen in de omgeving van de universiteitsstad, voor korte eenzame vakanties te Saignac aan de rand van de Franse Landes of voor een bezoek van enige dagen ten huize van zijn meest geliefde oudleerling, hersenchirurg Dirk Van Gerven te Azenzele. Om nog andere redenen trouwens verblijft hij gaarne op het Blauwhuys bij laatstgenoemde: de woning ligt wat afgelegen; hij is er in zijn geboortestreek en in de buurt van zijn eerste werkterrein terug; de avonden worden gereserveerd voor dierbare, oeverloze gesprekken; en - meer onbewust dan uitgesproken - heeft de een de ander nodig: de dokter, wiens vrouw en kind bij een ongeval werden gedood, verwacht uit dit contact eens de wijsheid van de aanvaarding, althans van de berusting, te leren, en de priester gevoelt zich in de nabijheid van de man van de wetenschap beter beveiligd tegen de astma-aanvallen die hem steeds duidelijker aan de komende ouderdom herinneren. Er is dus al een confrontatie bezig op het ogenblik dat de eigenlijke intrige begint. Deze speelt zich af rond de tweede priester, geestelijk adviseur Georges Van Ronck, die na een ernstig ongeluk in het ziekenhuis van Walrijk belandt en er hopeloos verliefd wordt op de verpleegster Nelly. Hij is een intelligent, vlot man die alle reden heeft om over zijn carrière tevreden te zijn, - maar hij is ook egoïst. Als gewiekst improvisator, die zich met grote zelfverzekerdheid door alle moeilijkheden heensloeg, is hij ook thans overtuigd eerstdaags de oplossing te vinden welke hem Nelly's liefde verzekert en hem anderzijds toch niet
| |
| |
‘tot een mannetje zonder enige betekenis’ zal maken (iets wat hij bij een terugkeer tot de lekenstand moet vrezen!). Een beslissing kan plotseling niet langer verdaagd worden als Nelly hem mededeelt dat zij zwanger is. Nu komt de zelfzuchtige trek in zijn karakter wel erg duidelijk aan het licht, want hij bejegent haar achtereenvolgens met ongeloof, geprikkeldheid, hardheid. Het ontgoochelde meisje dat, hoe dan ook, een spoedige oplossing wil, vertrouwt haar misère toe aan de aalmoezenier van het ziekenhuis waar zij werkt.
Deze bejaarde, ietwat slome Willem Antelinck - de derde priester die een belangrijke rol speelt - weet zijn aanvankelijke inertie en twijfel over wat hij kan en/of moet doen, te ovenvinnen, en gaat met Van Ronck praten om hem tot een wel moeilijker, maar alleszins van meer menselijkheid en verantwoordelijkheid getuigende, houding t.o.v. zijn situatie aan te sporen. Antelincks bemiddeling wordt door Van Ronck hooghartig afgewezen; eigenlijk heeft deze nauwelijks anders verwacht, want de van eigen onmacht overtuigde aalmoezenier is zeker niet opgewassen tegen de geboren heerser Van Ronck. Aangezien een oplossing ‘van man tot man’ dus blijkbaar onmogelijk is, blijft Antelinck geen andere weg over dan de tussenkomst van het hoogste geestelijke gezag in te roepen. De bisschop echter verwacht meer heil van een onrechtstreeks ingrijpen en verzoekt zijn vriend Paul De Gryse zich het lot van zijn oudleerling (zelfs van hetzelfde retoricajaar als Dirk Van Gerven!) ter harte te nemen. In den beginne stoot ook hij op geveinsde onwetendheid en onwil, maar ten slotte weet hij hem met moeite te overtuigen om althans zijn reisgenoot te willen zijn op een korte reis naar zijn geliefkoosd vakantieverblijf in de Landes. Wellicht zal de ongelukkige priester daar makkelijker tot inkeer komen en bereid zijn om de gevolgen van zijn misstap moedig en eerlijk te aanvaarden. Gedurende een lange tocht in de bosrijke omgeving van Saignac worden beide wandelaars - in afwachting dat zij gesprekspartners zullen worden - door een felle bosbrand verrast: Van Ronck kan heelhuids ontkomen, overigens op nadrukkelijk verzoek van Paul De Gryse die, door een astma-aanval opgehouden, in de vlammen omkomt.
| |
Van vuurdoop tot vuurdood
Centraal in deze roman staat de figuur van professor Paul De Gryse. Compositorisch blijkt dat al uit het feit dat het eerste (6 hoofdstukjes) en laatste (9 hoofdstukjes) van de vier ‘delen’ aan hem zijn gewijd; het middenstuk bevat de geschiedenis van Georges Van Ronck, eerst (6 hs)
| |
| |
van-hemzelf-uit geobserveerd, daarna (5 hs) via de bemoeiingen van Willem Antelinck. Vervolgens hebben ook alle ‘medespelers’ iets met De Gryse te maken: zij zijn oudleerlingen (Dirk Van Gerven, Georges Van Ronck), vrienden (de bisschop) of kameraden (Willem Antelinck, die gedurende de eerste wereldoorlog tijdelijk in een zelfde legercompagnie was ingedeeld). Het meest overtuigende bewijs vormt echter de aandacht die de auteur zelf aan De Gryse geeft. Krijgt diens karakter reeds in de eerste hoofdstukken vorm door de gesprekken met Dirk Van Gerven (niet minder overigens door zijn menselijke belangstelling voor zijn oudleerlingen van een kwarteeuw geleden, voor kinderen, voor zieken, voor de chauffeur van de dokter...), het duidelijkste beeld van hem krijgen wij door zijn ‘levensbiecht’ (hoofdstukken 5 en 6). Want daaruit komt hij te voorschijn als iemand wie niets menselijks vreemd is: tweemaal heeft hij als jonge vrijwilliger (zijn éérste offer) afstand weten te doen, eerst van de genegenheid van de Engelse Maureen, daarna van de opdringerige vriendschap van een officier. En beide keren zonder de ‘andere’ te kwetsen. Hij moet derhalve wel de geschikte man zijn om die offergezindheid over te dragen op de aarzelende Dirk Van Gerven en de onwillige Georges Van Ronck. De moeilijke situatie van laatstgenoemde is derhalve, menen wij, niet het eigenlijke ‘onderwerp’ van deze roman; zij vormt slechts de aanleiding om de ‘gestalte’ van Paul De Gryse te tekenen. Zo is het verklaarbaar dat bijvoorbeeld zowel Nelly als Georges Van Ronck enigszins schimmige figuren blijven (en dat bijvoorbeeld iemand als Willem Antelinck duidelijker en menselijker contour krijgt, houdt verband met het feit dat hij zoveel verwantschap vertoont met de aarzelende, van onzekerheid vervulde priesterfiguren uit Demedts' jongste romans: met pastoor Bogaerts uit In uw handen,
met pater Van Huysse uit De levenden en de doden, met pastoor Vlaemynck uit Nog lange tijd). Bovendien is Demedts in deze roman, meer dan ooit, de getuige die mensen en dingen observeert (zoals Streuvels) maar, anders dan Streuvels, door randbemerkingen, beschouwingen, interpretaties, oeroude wijsheid en bezorgde mededeling van levenservaring voortdurend in het verhaal aanwezig is. Voor hem zijn alle mensen, ook alle romanfiguren, eigenlijk even belangrijk. Men vergelijke de, voor het verhaal zelf vrij overbodige, digressies over de moeder van Georges Van Ronck, over missionaris Pieter De Vos, over de chauffeur van Van Gerven! Toch blijkt het compositievermogen van Demedts dat in de jongste romans, met name sedert In uw handen, opmerkelijk groter was geworden, zich ook hier te hebben gehandhaafd. Met schijnbaar argeloze aanduidingen, voorgevoelens, suggererende vergelijkingen en symboliek (kat, vogel, rozen) worden de ‘feiten’ a.h.w. voorbereid. Zo is de
| |
| |
belangrijkste gebeurtenis, de vuurdood van De Gryse, tot tweemaal toe met een voorzichtige zinsnede aangeduid: ‘als een bosbrand namen zij (zijn gedachten) uitbreiding’ (10) en ‘door het vuur sterven, het moet een verschrikkelijke dood zijn’ (68):
| |
De kringloop voltooid?
Luidens een van de auteur afkomstige mededeling op de achterflap van zijn boek, sluit Alleen door vuur een cyclus af ‘waarin naar opheldering wordt gezocht over de houding van de christen in deze en iedere tijd’. Deze cyclus omvat zijn laatste vier romans, waarin respectievelijk de gehoorzaamheid (In uw handen, 1954), de trouw (De levenden en de doden, 1959), de hoop (Nog lange tijd, 1961) en het offer (Alleen door vuur, 1965) als beslissend voor die christelijke levenshouding worden aangegeven. Op wellicht één uitzondering na (Nog lange tijd, waarin de centrale figuur de jonge Alfred Stragier is of alleszins het gezin waartoe hij behoort; maar waarin pastoor Vlamynck toch de belangrijkste woordvoerder én ‘getuige’ blijkt te zijn) zijn deze boeken priesterromans. Dat is helemaal niet verwonderlijk voor wie in het vroegere werk van Demedts oog had voor de steeds nadrukkelijker wordende rol die aan geestelijken werd toebedeeld. Deze ‘voorkeur’ houdt overigens in de eerste plaats verband met de bekommering van de auteur voor de religieuze situatie van de mens. Toch zijn al deze priesterfiguren minder door hun karakter dan door hun ambt onderscheiden van de overige hoofdpersonen (allen mannen en intellectuelen). Wij menen inderdaad een drievoudige, opvallende gelijkenis te onderscheiden.
In de eerste plaats zijn alle ‘helden’ van Demedts in hun diepste wezen eenzamen die, naar de formulering van de auteur zelf, te veel van de mensen en nog meer over de mensen gehoord hebben om ze niet beu te zijn, maar anderzijds ze goed genoeg kennen om er weer aan gehecht te worden. Ze leven bestendig in het spanningsveld tussen vertederende jeugdherinneringen (die steeds met het landelijke, wat afgelegen ouderhuis zijn verbonden!) én onvervulbare, met zachte ironie bejegende wensdromen voor de toekomst (waarbij opvallenderwijs steeds sprake is van een eenzame kleine woonst in een noman's-land van bomen, vogels en water!) Het volwassen leven beschouwen zij als een onontkoombare vergissing, waarvan men maar het beste moet maken. Vandaar dat zij steeds het gevoel hebben, te kort te schieten in de opgelegde of opgenomen taak; vandaar ook de meewarige kritiek waaraan zij hun karakter, hun werkwijze en hun resultaten onderwerpen. Paul De Gryse gelooft
| |
| |
niet aan zijn ‘onmisbaarheid’ te Leuven (als professor) of te Walrijk (als bemiddelaar); hij leeft met zijn gedachten elders: de tuin vol rozen rond het vaderhuis; het kloostertje van Saignac; een droomwoning tussen Oud-Heverlee en het Meerdaalbos. Alleen gehoorzaamheid en verantwoordelijkheidsgevoel doen hem volharden in het ‘gewone’ bestaan.
Een tweede gemeenschappelijke en, op het eerste gezicht, wat tegenstrijdige trek van het Demedtsiaanse mensentype is hun diepgeworteld bewustzijn van verbondenheid met de evenmens. Familieband, dorps-samenhorigheid, volksgemeenschap en mensheid worden als steeds groter uitdijende concentrische kringen, rond het individu getrokken. Het is een boeiende bezigheid om na te gaan hoe in de elf romans van onze auteur de hoofdpersonen tot een geleidelijk duidelijker inzicht komen van hun verhouding tot de anderen. En van de verplichtingen die dat meebrengt. Vrijwel allen bezitten een hechte familiezin en met name de verhouding vader-zoon (des te pregnanter omdat vrijwel alle hoofdpersonen enig kind of althans enige zoon zijn!) heeft Demedts vele van zijn beste en diepste bladzijden in de pen gegeven. Vermits deze romans, op één na, bovendien in een dorp worden gesitueerd, speelt ook de buurtschap - aanvankelijk alleen in pejoratieve zin - een merkwaardige rol. Daarnaast wordt de langzame maar gestadige groei van ons volk naar materiële en geestelijke ‘volwassenheid’ met geïnteresseerde aandacht gevoegd. En eenmaal, in een verre toekomst (nog lange tijd!) moet dit volk zijn partij kunnen vertolken in het grote concert der mensheid. Ook eerder toevallige relaties, als die van leraar tot oudleerling, vormen een bewijs van bovengenoemde verbondenheid. Paul De Gryse wordt geconfronteerd met de problematiek van zijn oudleerlingen Van Gerven en Van Ronck, net zoals pastoor Bogaert met die van Willem Van Gerven (In uw handen) en pater Van Huysse met die van Hans Dammaert (De levenden en de doden).
De derde opvallende en wellicht meest typerende gelijkenis van de hoofdfiguren in het werk van Demedts is hun nimmer aflatende hang naar geluk. Bleek dat geluk vrijwel onmogelijk in de eerste romans (tot Geen tweede maal, 1941) en nog problematisch in de trilogie Kringloop om het geluk (1947-1951), - in zijn laatste vier boeken werd het steeds duidelijker als een ‘bereikbaarheid’ geponeerd, duidelijker ook in het domein van het religieuze. Van ‘ongeloof’ naar twijfel, van twijfel naar hoop, van hoop naar zekerheid: dat lijkt ons, ruw geschetst, de weg die Demedts' woordvoerders volgen. Paul De Gryse vertegenwoordigt daarin het laatste stadium. Maar zijn bekommering gaat niet in de eerste plaats uit naar zijn eigen geluk, maar naar dat van Dirk Van
| |
| |
Gerven, Georges Van Ronck, Nelly - de drie aan wie hij denkt op het ogenblik dat het vuur hem bereikt en overweldigt. Er ligt een enorme afstand tussen het onvrijwillige levensoffer van dokter Juul Gossey die, terugkerend van een kraambed, in de Ruysbeke verdrinkt (Het leven drijft, Demedts' eerste roman) en het bewust aanváárde offer van professor Paul De Gryse. Maar het is voor de lezer van Demedts een volkomen logische ontwikkeling, omdat hij vermoedt (en wéét sedert de onlangs verschenen geestelijke biografie De dag voor gisteren) dat zij de neerslag is van het gerijpte inzicht van de auteur zelf. Meer dan ooit inderdaad is deze in zijn jongste roman een getuige, - niet een rapporteur die gedragingen en feiten registreert, maar een die ze ordent, interpreteert en ‘duidt’. In die orde van gedachten is het duidelijk dat de auteur veel méér is dan alleen maar ‘schrijver’. Om de evenwichtige, tegelijk milde en moedige, bezorgdheid voor de mens, om de tot nadenken stemmende formuleringen over diens ‘onverhelpbaarheid’ (51), om de suggererende aanwezigheid van landschap, herinnering en droom (die zo dikwijls doortrokken zijn van hoopvolle weemoed) is Alleen door vuur een wijs, een ontroerend en belangrijk boek.
|
|