kundigheid. Dat verklaart misschien waarom de schrijver, na door verwoed lezen zijn taalvaardigheid te hebben verworven, in zijn produktieve jaren doorgaans weinig leest. Het menselijk contact dat hij zocht als lezer voelt hij intenser dan voorheen, nu hij het niet meer nemen moet zoals het hem geboden wordt, maar zelf kan geven als schrijver.
Niet minder onuitroeibaar dan vanwege schrijver en lezer is letterkunde ten derde door de aard van de letterkundige mededeling zelf. Wat in ‘Ueber allen Gipfeln ist Ruh’ staat, in ‘Ik heb de witte waterlelie lief’, in ‘Gij badt op enen berg alleen’ en in ‘De zee’ van Willem Kloos, komt alleen door letterkunde tot zijn recht. Het geheim der poëzie, dat men zo hatelijk weet te maken met verbeuze bombast en filisterij, ligt in een rangschikking van woorden. Alleen dichters kennen momenten waarin zij deze combinaties vinden en vermits hun soort niet uitsterft, zullen er altijd zielservaringen voorkomen die alleen door kunst van letteren hun neerslag vinden.
Als ik nu de diepste wortel van de letterkunde naar boven volg, als ik weet waardoor letterkunde eeuwig menselijk is, kan ik daaruit afleiden wat zij in wezen is en zijn moet. Ontstaan uit een drang om het diepste uit geest en hart uit te spreken en gedragen door nieuwsgierigheid naar dat geheim van de mens, is letterkunde vanzelfsprekend levensuiting en wordt haar waarde gemeten en ontleend aan het leven. Zij is groter naar gelang zij meer uit het wezen van het leven stamt en zij verschrompelt naar gelang zij exclusiever op de schoonheid is gericht. Haar inhoud, niet haar vorm bepaalt haar waarde.
In de tijd van de kunst om de kunst werd eindeloos over de primauteit van inhoud of vorm getwist. Doorgaans werd men het niet eens. Men zag over het hoofd dat ook de vorm tot de inhoud behoort. Letterkunde is immers bij definitie kunstig gebruik van het woord en dus zonder woordvormkunst onbestaanbaar. Er is zelfs letterkunde zonder inhoud, bijv. Timpe tompe terelink. Er is letterkunde met een inhoud die alleen vorm is, bijv. Van Ostaijens Melopee. Het staat iedereen vrij met Willem Putman deze decoratieve letterkunde te verkiezen boven wat wij de essentiële noemen en met Willem uit te roepen: ‘In Gods naam geen grote kunst!’. Dat neemt niet weg dat aard en waarde van het letterkundig werk niet bepaald worden door zijn esthetische hoedanigheden, maar door zijn diepte en intensiteit van menselijkheid, door zijn echo van eeuwigheid, zijn verhouding tot God, de vrouw en de gemeenschap. Daarom werd in de oudere tijden, toen de geletterdheid en dus ook de kunstwerken zeldzamer waren, de schrijver op één lijn gesteld met de geestelijke en wereldlijke leiders. Zolang de artisticiteit van een schrijversboodschap, hoe overtuigend en verdienstelijk ook, niet geheel in de