Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 110(1965)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 463] [p. 463] [1965/7] Rene Verbeeck Verzen voor Simone 1. Twee jaar lang kwaamt gij op mijn celbrits slapen in mijn oog in een scherpe traan. twee jaar eeuwigheid sneed ons het mes van de baljuw uit vlees en ziel. wij werden voor 't leven verminkt en beroofd. dag en nacht nu moeten wij dempen met elkanders vlees en ziel die zuigende kuil in elkanders tijd. [pagina 464] [p. 464] 2. Ik ben zo dikwijls in elkaar gestort maar sterker dan te voren altijd weer uit u verrezen met vleugels en de morgenlijke trek van het dier dat zijn nest uit springt. is het omdat gij mij verteert in u totaal gelijk het vuur omhelzen kan? omdat gij mij dompelt in u naar mijn oorsprong, het vruchtbare water? zalf van de nacht is in u, schoot, moederlijke schoot die weet wat wachten is en rijpen en telkens mij terugschenkt aan een wereld vol groene kansen. [pagina 465] [p. 465] 3. Ze zeggen de zinnelijke liefde is duister wanneer de vlam van het vlees is gedoofd. als knetterende takkebossen zakten de gelieven in elkander en de wellust die wanorde teelt verstrooide hun as op de winden. ik zie en ik zoen op uw handen die rusten schemerend onder de fijne huid de twijgjes van de levensboom, de felle die met zijn wijnsap het feest van ziel en zinnen verblijdt en zich vertakte in onze kinderen. [pagina 466] [p. 466] 4. Liefde wil naar buiten treden, liefde wil ook binnenlaten, eenzaamheid is opgeheven. elkander dicht omsluitend zijn wij geheel ontsloten voor allen die beminnen en allen die beminnen nemen ons op in hun kring. liefde overal begroet zich zelve. daarom schrijf ik deze woorden stoutmoedig op mijn adem, op uw adem, dat het vuur een stem verkrijge en de krekels van de zomer ook in de winter zingen blijven ten spijt van de miervrouwen en de boelen van het gouden kalf, kapittel en kanselarij ten spijt [pagina 467] [p. 467] 5. Binnen de ring van het paar zijn wij harmonisch ingevoegd in de natuur, is de natuur harmonisch ingevoegd in ons vanaf de melkstroom die boven de nachten vloeit tot de geur van de wortels in de grond. wij zijn het paar, helft bij helft, geen dode symmetrie: dag bij nacht, water bij vuur is dit, hart bij geest, vlees bij ziel, vliegende tijd bij eeuwige duur, een levende spannende eenheid. binnen de ring van het jaar zijn gij en ik diep met elkander begaan maar open voor alle liefde van de wereld om midden in het ganse te staan. daarbuiten is het diepvriesrijk van de getabbaarde wijze baarden, is de angstsmaak van het niet die de wereld in elkander krimpen doet. daarom is elk paar gegroet: hoe meer gelieven hoe meer ruimte. [pagina 468] [p. 468] 6. Waarom die zachte droefheid, die onrust in het beminnen van man en vrouw? - omdat door deuren en ramen binnenwaaien bederf en valse berichten, omdat bij geliefde doden veel van ons zelve in mijmering blijft hangen, omdat ons geen halt is geboden op de stroomversnelling van de tijd, omdat er geen omweg is tussen het nu en de dood, maar vooral - en daar is geen heul voor te vinden - omdat wij worden doorschoten van verlangen naar eeuwigheid in het intens beleven van het ogenblik. [pagina 469] [p. 469] 7. Ik van de soort die als vlam of rusteloze meeuw is geboren, die als knaap reeds mijn hart had verpand aan alles wat hier van geen nesten houdt: het licht en de wind en het stout voortdurend vlagend verbeelden en mijn bestaan wou bevestigen in het zwevende vloeibaar makende gevoel, ik was in woorden vervluchtigd zonder u. de wonder-toeë wereld die met uw meisjeslijf in mijn handen viel heb ik huiverend van vreugde en ontzag gewekt en ontvouwd mij zelve wekkend en ontvouwend in een wonder-opene wereld. samen met u heb ik gewoond in het hart van de menselijke substantie en ik schiep naar 't eigen beeld en dat van u: mijn woorden zijn als mijn kinderen concrete vruchten van u, gij zijt mijn vormgeworden levensverhaal. Vorige Volgende