de rand van het water: uiteengeslagen verliefden? Een man hoest me voorbij. Gas in de longen? De eerste wereldoorlog? De brij van de IJzervlakte?
De wolken staan grauw en somber boven de zee: een negerin schreit omdat haar kind zwart is. In een bar ijlt een negerboy over en weer.
‘Een whisky. Vlug.’
Coca, whisky, coca, milk-shake, coca, fruitsap.
‘Verdomd, waar blijft die whisky!’
Mister Digs springt recht.
Coca, fruitsap, bier...
Mister Digs grijpt de jongen bij de schouder. Een fles coca en een glas vallen in scherven.
‘Waar blijft die whisky, verdomd!’
De jongen kijkt naar de scherven. Zijn loon wordt nog kariger deze week. Een klap in zijn gezicht slaat hem tegen de grond. Hij krabbelt recht. Angst.
‘Lelijke, luie neger. Ik zal je verdomd...’
‘Een zware vuist beukt de jongen neer. Zijn hoofd valt opzij. Bloed. Ogen die openbreken. De Dood.
Ik wil losbreken uit deze gevangenis der vrijheid.
Ik ga naar Laos.
Waarom ben ik nog niet vertrokken? Waarom... Waarom zoek ik altijd naar het waarom in mezelf en de wereld?
Ik zal schrijven naar de Unesco. Lesgever in Laos.
Is het een nieuwe droom, die me een tijdlang aan zijn grillen zal onderwerpen? Mij, machteloze dromer.
Ik voeg een krant bij Beethoven (geen vermenging, houd het ras zuiver) en ga een koffie drinken.
‘Eet je pap uit, Els.’ Els wilde koffie.
‘Els, eet je pap uit.’
‘We moeten altijd pap eten omdat jij graag pap eet.’
Was dit mijn eerste bewuste opstandigheid tegen plichten en reglementen die hun enige oorsprong vinden in persoonlijk despotisme of ingekankerde traditie?
‘Filip, naar je bed.’
Vaders onmacht stond rood op zijn gezicht.
Ik was twaalf jaar en trok naar mijn kamer: het venster dat uitgaf op de muur met de appelboom en de mussen; de balken van de zoldering