[1965/4]
Maurice Roelants
Oog in oog
In trouwe vriendschap, aan Marnix Gijsen
Oog in oog met de dood, dacht ik aanvankelijk de vijf navolgende gedichten te noemen. Huiver ik niet voor de dood, ik huiver wel voor grootspraak, zelfs als het onderwerp onbetwistbaar een zeker gewicht aan het leven geeft, of laat ik liever schrijven: aan het verscheiden ervan. Een woordverklaring dringt zich op over de motto's die mij hebben geleid, nadat ik er nog andere naast mij had neergelegd.
Pascal niet alleen heeft geschreven dat wij, terwijl wij toch allen moeten sterven, onredelijk zijn als wij ons zo weinig met de dood bezighouden. Een luchtiger stelling is, dat het onvermijdelijke ons geen zorg dient te zijn. Wij zullen het einde wel merken. De narigheid komt evenwel met de jaren vanzelf. De eerste is dat men jonger blijft dan de jeugd vermoedt, maar dat men voor de beoefening van de jeugd steeds meer middelen gaat missen. Vanzelf komt men er dan ook toe op tijd en stond luchthartige onredelijkheid te laten varen.
Nog iets anders heeft mij altijd getroffen. De ars poetica van de dichters mag nog zo verschillend zijn, in het aanschijn van de dood vervalt meestal het betrekkelijk belang van het werkstuk. Het wordt geladen met zulke diepe ontroering, dat de dichters door iets essentieels in de ervaring solidair worden en op gelijkaardige hoge toppen verwijlen. Ik kan geen groot onderscheid in het tot edele poëzie gestold verdriet onderscheiden in Jan van Nijlens Strofen voor een Dode, Paul van Ostaijens De Profundis, Richard Minnes Land van sneeuw en snerpend ijs, Marnix Gijsens Bij een Sterfbed. In mijn ‘imaginaire’ bloemlezing komen er meer namen voor van dichters die hun volle maat slechts hebben gegeven toen ze door onstelpbaar verdriet, door het humane heen, naar hun hoogste kunstenaarsrang werden opgevoerd.
Ik ben evenwel niet zo vermetel om in het voetspoor te treden van hen die rechtstreeks met het heengaan van nabestaanden of met hun eigen ondergang werden geconfronteerd. Wel word ik gewaar dat er in mij een steeds groter portie dood met het leven samenwoont. Het is nauwelijks