politesse de cour, l'éducation classique et la sensibilité, sont des charlatans ou des naïfs.’ Natuurlijk heeft dat geen zin. En nog veel minder zin heeft de methode van de ‘leven-en-werk’-mensen, die je vertellen wanneer het huis van de dichter gebombardeerd werd, maar verzuimen mee te delen of dat zich ook op de poëtische creatie heeft uitgewerkt. In de grote Winkler Prins heeft een medewerker zes regels gekregen om de (waarschijnlijk schaarse) nieuwsgierigen bij te brengen wie de Nederduitse schrijver Johann Heinrich Fehrs geweest is - de Holsteiner die in 1907, het jaar van de Vlaschaard, in het Nederduits de roman Maren schreef, die in Vlaanderen als een waarachtig tegenstuk van Streuvels' roman zou worden beschouwd, maar die niemand kent, ter wille van de taal (het dialect, als je wil). De W.P.-auteur besteedt een van de zes hem toegemeten regels aan de mededeling: ‘hij groeide als herdersknaap op’. Toegegeven dat dit niet iedereen beschoren is, maar moet het daarom in de encyclopedie?
Een uitwas dus. Maar dat een werk van zijn schepper is en de auteur van zijn tijd - hoezeer ook, bij de grootsten, de tijd eerder van de auteur is; hoezeer, bij de grote werken, de esthetische verwezenlijking elke aanwijsbare oorzaak transcendeert - wil ik liefst blijven geloven. Tolerantie is een groot woord; maar heeft iedereen niet genoeg aan zijn eigen woning in het huis van de literatuur? Als de biografie van de dichter of het tijdskader mij te pas komen bij de exegese van een werk en dus bij de evaluatie, wens ik mij dat recht door niemand te zien ontzeggen. Het historische feit Auschwitz voegt niets toe aan de esthetische waarde van het vers: ‘Der schreibt wenn es dunkelt nach Deutschland dein goldenes Haar Margarethe’, de mooiste Duitse versregel sinds Rilke, maar ik dacht dat het voor de interpretatie (begrip is ook al zo 'n gevaarlijk woord) van Celans vers toch nogal essentieel was. En mocht er ooit een generatie komen die niet meer weet wie Goethe geweest is, dan ontbreekt aan de interpretatie van zijn werk m.i. de dimensie van de zoekende, tastende en blijkbaar steeds weer falende, doch zich in schoonheid bestendigende mens. En dat is, dacht ik, toch een bij uitstek humane én literaire dimensie.
L. Simons