aan de kroniekschrijver. Maar de (soms willekeurige) verbrokkeling van deze kroniek van Bernards inwendig leven bevordert niet de samenhang van het in zijn geheel vrij los gestructureerde boek.
Het is of de schrijver zelf de noodzaak aanvoelde om, zij het maar om het gevaar voor monotonie te ondervangen, zijn verhaalstof uit te breiden over de beperktheid van Bernards kronieken heen. Verruiming bereikt hij bijv. door de inlassing (alweer broksgewijze) van het aandoenlijke verhaal over Rodriguez en Bonita, die met de bommen boven hun hoofd nog willen trouwen. Weer een andere noot brengt het poëtische intermezzo over de Chinese dichter Hei-sakoo. Dit fragment, dat evenals het ingeschoven verhaal over de Spaanse gelieven, gerust uit het boek kan gelicht worden als een staaltje van verfijnde schrijfkunst, vertoont stijlkwaliteiten die men zelden in de kroniek zelf aantreft. Helemaal op het einde worden nog drie bladzijden aangehecht over de eskimojongen Ernak, die zijn iglo verlaat en met zijn hondenspan naar het zuiden trekt, op zoek naar zijn meisje. Wellicht was het de bedoeling van de schrijver met de inlassing van deze verhaaltjes een contrast te bekomen met de fysische en morele angstpsychose van de ‘gewone’ stervelingen die met de bom leven. Rodriguez en Bonita bouwen nog vlug een prieeltje van prille liefde op de rand van de afgrond; Hei-sakoo, die een natuurlijke dood sterft, glijdt uit deze wereld weg met al de rijkdom van zijn ongeschreven gedichten in zijn hart; Ernak rent over het noordpoolijs met een frisse levenslust, alsof er nooit één atoom gesplitst werd. Ook de schrijftrant en toonaard van deze fragmenten contrasteren scherp met de rest van het boek. Bernard hanteert doorlopend een elliptische, gehakte, nerveuze stijl, die soms verschraalt tot de beknoptheid van telexberichten. Dit moge zeer ‘functioneel’ zijn als aanduiding van zijn bange opgewondenheid en van de ‘angstziekte’ die hem zoals hij zegt, belet van op de lijnen te schrijven, maar daartegenover staan genoemde, in stilistisch opzicht zoveel rijker fragmenten, die ons herinnerden aan de poëtische verfijning
in Klabbatse.
M.i. zijn de belangwekkendste fragmenten in De Bom de hallucinante droom-taferelen waarin Felix Dalle de post-nucleaire chaos in een ontwricht heelal uitbeeldt. In die dromen verschijnt steeds zekere meneer Huygenoot, een burgerman met bolhoed en regenscherm, die zich ontpopt tot een soort waanzinnige leerling-tovenaar in een laboratorium van interplanetaire afmetingen. De dromen schilderen de verdelging van de wereld in infernale taferelen en bovendien illustreren ze de ontwrichting van de menselijke geest in de persoon van Huygenoot, de bloedhond, de masochist, de pyromaan, de volslagen