Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 109(1964)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 77] [p. 77] [1964/2] Jos de Haes Avond en morgen I Geen dingen heb ik ooit begrepen, niet de dynamo, niet de haat, niet het vernuft van rake knepen. Ook Christus niet - maar dat is nu te laat. De kwijl van een behaarde geitelip, de warmte onder een appelboom van biggen die welgeschapen zijn uit vaders rib, zijn mij genoeg om bij te liggen 's avonds. Maar als ik in de morgen stuik bij mijn collega's op 't geboden uur, wat ben ik dan, hoe sta ik daar ineens met opgebonden botten, een dungetakte dorenstruik tegen een witgekalkte muur, als een Kretenzer gapend naar verlichte pinksterpolyglotten. [pagina 78] [p. 78] II Steeds meer denk ik aan hem die, vóór een Ariër keizer of paus werd in een wereld van vijf delen, potaarde stak en blij was met zijn ziel - een berm zijn horizon, een dier zijn vriend, een plant zijn stijl - en als een brand beweging blies in 't eerste pottenbakkerswiel. [pagina 79] [p. 79] III De rode naad der oogleden laat los. Licht steekt een pijn van honingbij. 't Orgaan waarmee ik in de wereld lig, een bek van voorhistorische lamprei, zengt aan zijn rand, scheurt in zijn vlees. Een everbeer, een olmen bed, een stoel, zij samen donderen over bevroren weg die in de eter ligt naar een verstijfde doel. Maar ik, verwacht men, ik ontwaak. De dagelijkse zelfmoord moet. Heer, dat ik op een tegel leef gedoog, dat ik een naald word in der eeuwen stoet. Want de dingen hebben geen maat, de dingen krijgen snuit, zij bijten ons toe, zij barsten ons uit. Vorige Volgende