Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 108
(1963)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 619]
| |
[1963/8]Christine D'haen
| |
[pagina 620]
| |
dat 't schatert door de hooge hemelzalen
van zuiveren lach; al Melpomenes tranen
stelpen dat lachen niet; tranen van Melpomene
tragisch om Antigones wil te weenen;
nochtans was zij het zelf die 't goed voor 't goede
versmaadde met een doodelijk-nobele woede.
Die zeven zusters richten op hun zuster
Urania hun oogen: aangevuurd
door 't universum ziet zij, de astronome,
met gloeiend oog den gloed der hemelbogen;
haar hymnen dan de negende, haar oden
hemelverheerlijkend verheft, o goden.
Bij u toch zitten ondertusschen twaalf -
bedwelmde Delphica boven de walmen
van 't rooken ondergrondsch, met doornenkroon;
de donkere Lybica, die Afrikaansche,
brandende kaars ter hand, wijl de Cumaansche
in grotten bij de golven profeteert;
de Phrygische, Cimeria, Samijnsche,
Persica, Erythrea, Tiburtijnsche, -
orakelende Sibyllen op hun tronen
voor de ooren van de hoorenden het woord.
Martiale Amazones en veldheerscheressen
heroïsche gezevenen, gehelmd
spoorslags en slaags met monsters en maîtresses,
theologale drie, vier cardinale:
zij sieren marmeren tomben van de vromen.
Die mengden water bij gekruiden wijn,
duldden het temperend bit trotsch in den mond;
sterkten de borst met staal, den helm op 't hoofd;
slangen gelijk hoedden ze in duisteren grond
de wortels van 't gewas; gelijk een wan
schiftten zij tarwe uit kaf, en waren wijs;
met evenwichtige weegschaal wogen zij,
wikten het eerzaam zedige in de schalen.
| |
[pagina 621]
| |
Maar niet alleen die meisjes waken 't lijk,
machtiger omstuwt militia die dooden:
Fides, waardoor de bergen wankelen, wijst
op Hoop, waardoor het vernederd vleesch verrijst;
en Caritas die borelingen zoogt
tot op de grafzerk, buigt barmhartig neder
naar den gestorvene en wekt hem weder.
't Laatst groet ik de gestrenge koninginnen
vorstelijk gescepterd onder zeven kronen.
Haar borst gewelfd van melk voor elk der kleinen
die zij met roeden dreigt, leert de eerste schrijven
naar evenredigheid der Muzen wil;
de letters keurt zij en de schriften regelt,
bereidt papyrus, perkament en stiften,
zij eischt gehoorzaamheid, dan schenkt haar giften,
haar inkten, griffels, kokers en penseelen,
alaam der eeuwigheid, waarmee zij spelen;
door wet des onderscheids de meesteres
der rechte redeneering haar scholieren
regeert, maar stuurt hen na die les
Rhetorica haar rijpe zuster toe
die spreekt. O mocht de wereld hooren
wanneer dat grootsche woord eindelijk weerklinkt,
eindelijk weerklinkt en wederwoorden wekt!
Gebiedsters zijn die zeven; onverbiddelijk
in haar weidsch kleed gedamasceerd met asters
meet Geometria de ster-atomen,
wijl Arithmetica alle getallen
becijfert en herleidt: onfeilbaar waar;
kristallen veeren, gulden diademen
torst zij die ziet hoe brandende de toortsen
den trans bestoken, dooven, weer ontvonken;
en Musica, die contrapunt en fuga
met harmonie en rhythme rekent, doet
Euterpe het sonore luchtwiel wentelen.
| |
[pagina 622]
| |
Terwijl de Nomen tomen, edele vrouwen
bevrijdt ons van die drie verfoeide ouden;
victorierijken, overwint de wankele
Fortuna die het rad rolt en verraadt:
wie u, vroedvrouwen van den mensch, vertrouwen,
oermoeders, wie gij voedt, zult gij behouden.Ga naar voetnoot+
|
|